Vervoeging van raadplegen

Onbepaalde wijs (infinitief): raadplegen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik raadpleeg
  • jij raadpleegt
  • hij/zij/het raadpleegt
  • wij raadplegen
  • jullie raadplegen
  • zij raadplegen

Präsens Indikativ

  • ich befrage
  • du befragst
  • er/sie/es befragt
  • wir befragen
  • ihr befragt
  • sie befragen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik raadpleegde
  • jij raadpleegde
  • hij/zij/het raadpleegde
  • wij raadpleegden
  • jullie raadpleegden
  • zij raadpleegden

Präteritum Indikativ

  • ich befragte
  • du befragtest
  • er/sie/es befragte
  • wir befragten
  • ihr befragtet
  • sie befragten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geraadpleegd
  • jij hebt geraadpleegd
  • hij/zij/het heeft geraadpleegd
  • wij hebben geraadpleegd
  • jullie hebben geraadpleegd
  • zij hebben geraadpleegd

Perfekt Indikativ

  • ich habe befragt
  • du hast befragt
  • er/sie/es hat befragt
  • wir haben befragt
  • ihr habt befragt
  • sie haben befragt

Voltooid verleden tijd

  • ik had geraadpleegd
  • jij had geraadpleegd
  • hij/zij/het had geraadpleegd
  • wij hadden geraadpleegd
  • jullie hadden geraadpleegd
  • zij hadden geraadpleegd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte befragt
  • du hattest befragt
  • er/sie/es hatte befragt
  • wir hatten befragt
  • ihr hattet befragt
  • sie hatten befragt

Toekomende tijd I

  • ik zal raadplegen
  • jij zult raadplegen
  • hij/zij/het zal raadplegen
  • wij zullen raadplegen
  • jullie zullen raadplegen
  • zij zullen raadplegen

Futur I Indikativ

  • ich werde befragen
  • du wirst befragen
  • er/sie/es wird befragen
  • wir werden befragen
  • ihr werdet befragen
  • sie werden befragen

Toekomende tijd II

  • ik zal geraadpleegd hebben
  • jij zult geraadpleegd hebben
  • hij/zij/het zal geraadpleegd hebben
  • wij zullen geraadpleegd hebben
  • jullie zullen geraadpleegd hebben
  • zij zullen geraadpleegd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde befragt haben
  • du wirst befragt haben
  • er/sie/es wird befragt haben
  • wir werden befragt haben
  • ihr werdet befragt haben
  • sie werden befragt haben

Conditionalis I

  • ik zou raadplegen
  • jij zou raadplegen
  • hij/zij/het zou raadplegen
  • wij zouden raadplegen
  • jullie zouden raadplegen
  • zij zouden raadplegen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde befragen
  • du würdest befragen
  • er/sie/es würde befragen
  • wir würden befragen
  • ihr würdet befragen
  • sie würden befragen

Conditionalis II

  • ik zou hebben geraadpleegd
  • jij zou hebben geraadpleegd
  • hij/zij/het zou hebben geraadpleegd
  • wij zouden hebben geraadpleegd
  • jullie zouden hebben geraadpleegd
  • zij zouden hebben geraadpleegd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde befragt haben
  • du würdest befragt haben
  • er/sie/es würde befragt haben
  • wir würden befragt haben
  • ihr würdet befragt haben
  • sie würden befragt haben

Imperatief

  • jij raadpleeg
  • jullie raadpleegt

Imperativ

  • du befrag(e)
  • ihr befragt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van raadplegen