Vervoeging van recapituleren

Onbepaalde wijs (infinitief): recapituleren

Vertaling: to resume

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik recapituleer
  • jij recapituleert
  • hij/zij/het recapituleert
  • wij recapituleren
  • jullie recapituleren
  • zij recapituleren

Present

  • I resume
  • you resume
  • he/she/it resumes
  • we resume
  • you resume
  • they resume

Onvoltooid verleden tijd

  • ik recapituleerde
  • jij recapituleerde
  • hij/zij/het recapituleerde
  • wij recapituleerden
  • jullie recapituleerden
  • zij recapituleerden

Simple past

  • I resumed
  • you resumed
  • he/she/it resumed
  • we resumed
  • you resumed
  • they resumed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerecapituleerd
  • jij hebt gerecapituleerd
  • hij/zij/het heeft gerecapituleerd
  • wij hebben gerecapituleerd
  • jullie hebben gerecapituleerd
  • zij hebben gerecapituleerd

Present perfect

  • I have resumed
  • you have resumed
  • he/she/it has resumed
  • we have resumed
  • you have resumed
  • they have resumed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerecapituleerd
  • jij had gerecapituleerd
  • hij/zij/het had gerecapituleerd
  • wij hadden gerecapituleerd
  • jullie hadden gerecapituleerd
  • zij hadden gerecapituleerd

Past perfect

  • I had resumed
  • you had resumed
  • he/she/it had resumed
  • we had resumed
  • you had resumed
  • they had resumed

Toekomende tijd I

  • ik zal recapituleren
  • jij zult recapituleren
  • hij/zij/het zal recapituleren
  • wij zullen recapituleren
  • jullie zullen recapituleren
  • zij zullen recapituleren

Future

  • I will resume
  • you will resume
  • he/she/it will resume
  • we will resume
  • you will resume
  • they will resume

Toekomende tijd II

  • ik zal gerecapituleerd hebben
  • jij zult gerecapituleerd hebben
  • hij/zij/het zal gerecapituleerd hebben
  • wij zullen gerecapituleerd hebben
  • jullie zullen gerecapituleerd hebben
  • zij zullen gerecapituleerd hebben

Future perfect

  • I will have resumed
  • you will have resumed
  • he/she/it will have resumed
  • we will have resumed
  • you will have resumed
  • they will have resumed

Conditionalis I

  • ik zou recapituleren
  • jij zou recapituleren
  • hij/zij/het zou recapituleren
  • wij zouden recapituleren
  • jullie zouden recapituleren
  • zij zouden recapituleren

Conditional present

  • I would resume
  • you would resume
  • he/she/it would resume
  • we would resume
  • you would resume
  • they would resume

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerecapituleerd
  • jij zou hebben gerecapituleerd
  • hij/zij/het zou hebben gerecapituleerd
  • wij zouden hebben gerecapituleerd
  • jullie zouden hebben gerecapituleerd
  • zij zouden hebben gerecapituleerd

Conditional perfect

  • I would have resumed
  • you would have resumed
  • he/she/it would have resumed
  • we would have resumed
  • you would have resumed
  • they would have resumed

Imperatief

  • jij recapituleer
  • jullie recapituleert

Imperative

  • you resume
  • you resume