Vervoeging van rechtvaardigen

Onbepaalde wijs (infinitief): rechtvaardigen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rechtvaardig
  • jij rechtvaardigt
  • hij/zij/het rechtvaardigt
  • wij rechtvaardigen
  • jullie rechtvaardigen
  • zij rechtvaardigen

Présent

  • je motive
  • tu motives
  • il/elle motive
  • nous motivons
  • vous motivez
  • ils/elles motivent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rechtvaardigde
  • jij rechtvaardigde
  • hij/zij/het rechtvaardigde
  • wij rechtvaardigden
  • jullie rechtvaardigden
  • zij rechtvaardigden

Indicatif imparfait

  • je motivais
  • tu motivais
  • il/elle motivait
  • nous motivions
  • vous motiviez
  • ils/elles motivaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerechtvaardigd
  • jij hebt gerechtvaardigd
  • hij/zij/het heeft gerechtvaardigd
  • wij hebben gerechtvaardigd
  • jullie hebben gerechtvaardigd
  • zij hebben gerechtvaardigd

Indicatif passé composé

  • j'ai motivé
  • tu as motivé
  • il/elle a motivé
  • nous avons motivé
  • vous avez motivé
  • ils/elles ont motivé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerechtvaardigd
  • jij had gerechtvaardigd
  • hij/zij/het had gerechtvaardigd
  • wij hadden gerechtvaardigd
  • jullie hadden gerechtvaardigd
  • zij hadden gerechtvaardigd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais motivé
  • tu avais motivé
  • il/elle avait motivé
  • nous avions motivé
  • vous aviez motivé
  • ils/elles avaient motivé

Toekomende tijd I

  • ik zal rechtvaardigen
  • jij zult rechtvaardigen
  • hij/zij/het zal rechtvaardigen
  • wij zullen rechtvaardigen
  • jullie zullen rechtvaardigen
  • zij zullen rechtvaardigen

Indicatif futur

  • je motiverai
  • tu motiveras
  • il/elle motivera
  • nous motiverons
  • vous motiverez
  • ils/elles motiveront

Toekomende tijd II

  • ik zal gerechtvaardigd hebben
  • jij zult gerechtvaardigd hebben
  • hij/zij/het zal gerechtvaardigd hebben
  • wij zullen gerechtvaardigd hebben
  • jullie zullen gerechtvaardigd hebben
  • zij zullen gerechtvaardigd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai motivé
  • tu auras motivé
  • il/elle aura motivé
  • nous aurons motivé
  • vous aurez motivé
  • ils/elles auront motivé

Conditionalis I

  • ik zou rechtvaardigen
  • jij zou rechtvaardigen
  • hij/zij/het zou rechtvaardigen
  • wij zouden rechtvaardigen
  • jullie zouden rechtvaardigen
  • zij zouden rechtvaardigen

Conditionnel présent

  • je motiverais
  • tu motiverais
  • il/elle motiverait
  • nous motiverions
  • vous motiveriez
  • ils/elles motiveraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerechtvaardigd
  • jij zou hebben gerechtvaardigd
  • hij/zij/het zou hebben gerechtvaardigd
  • wij zouden hebben gerechtvaardigd
  • jullie zouden hebben gerechtvaardigd
  • zij zouden hebben gerechtvaardigd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais motivé
  • tu aurais motivé
  • il/elle aurait motivé
  • nous aurions motivé
  • vous auriez motivé
  • ils/elles auraient motivé

Imperatief

  • jij rechtvaardig
  • jullie rechtvaardigt

Impératif

  • tu motive
  • vous motivez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van rechtvaardigen