Vervoeging van redetwisten

Onbepaalde wijs (infinitief): redetwisten

Vertaling: disputar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik redetwist
  • jij redetwist
  • hij/zij/het redetwist
  • wij redetwisten
  • jullie redetwisten
  • zij redetwisten

Indicativo presente

  • yo disputo
  • disputas
  • él/ella disputa
  • nosotros disputamos
  • vosotros disputáis
  • ellos/ellas disputan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik redetwistte
  • jij redetwistte
  • hij/zij/het redetwistte
  • wij redetwistten
  • jullie redetwistten
  • zij redetwistten

Indefinido

  • yo disputé
  • disputaste
  • él/ella disputó
  • nosotros disputamos
  • vosotros disputasteis
  • ellos/ellas disputaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geredetwist
  • jij hebt geredetwist
  • hij/zij/het heeft geredetwist
  • wij hebben geredetwist
  • jullie hebben geredetwist
  • zij hebben geredetwist

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he disputado
  • has disputado
  • él/ella ha disputado
  • nosotros hemos disputado
  • vosotros habéis disputado
  • ellos/ellas han disputado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geredetwist
  • jij had geredetwist
  • hij/zij/het had geredetwist
  • wij hadden geredetwist
  • jullie hadden geredetwist
  • zij hadden geredetwist

Pluscuamperfecto

  • yo había disputado
  • habías disputado
  • él/ella había disputado
  • nosotros habíamos disputado
  • vosotros habíais disputado
  • ellos/ellas habían disputado

Toekomende tijd I

  • ik zal redetwisten
  • jij zult redetwisten
  • hij/zij/het zal redetwisten
  • wij zullen redetwisten
  • jullie zullen redetwisten
  • zij zullen redetwisten

Futuro I

  • yo disputaré
  • disputarás
  • él/ella disputará
  • nosotros disputaremos
  • vosotros disputaréis
  • ellos/ellas disputarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geredetwist hebben
  • jij zult geredetwist hebben
  • hij/zij/het zal geredetwist hebben
  • wij zullen geredetwist hebben
  • jullie zullen geredetwist hebben
  • zij zullen geredetwist hebben

Futuro perfecto

  • yo habré disputado
  • habrás disputado
  • él/ella habrá disputado
  • nosotros habremos disputado
  • vosotros habréis disputado
  • ellos/ellas habrán disputado

Conditionalis I

  • ik zou redetwisten
  • jij zou redetwisten
  • hij/zij/het zou redetwisten
  • wij zouden redetwisten
  • jullie zouden redetwisten
  • zij zouden redetwisten

Condicional

  • yo disputaría
  • disputarías
  • él/ella disputaría
  • nosotros disputaríamos
  • vosotros disputaríais
  • ellos/ellas disputarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geredetwist
  • jij zou hebben geredetwist
  • hij/zij/het zou hebben geredetwist
  • wij zouden hebben geredetwist
  • jullie zouden hebben geredetwist
  • zij zouden hebben geredetwist

Condicional perfecto

  • yo habría disputado
  • habrías disputado
  • él/ella habría disputado
  • nosotros habríamos disputado
  • vosotros habríais disputado
  • ellos/ellas habrían disputado

Imperatief

  • jij redetwist
  • jullie redetwist

Imperativo presente

  • disputa
  • vosotros disputad