Vervoeging van regelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik regel
  • jij regelt
  • hij/zij/het regelt
  • wij regelen
  • jullie regelen
  • zij regelen

Indicativo presente

  • yo reglamento
  • reglamentas
  • él/ella reglamenta
  • nosotros reglamentamos
  • vosotros reglamentáis
  • ellos/ellas reglamentan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik regelde
  • jij regelde
  • hij/zij/het regelde
  • wij regelden
  • jullie regelden
  • zij regelden

Indefinido

  • yo reglamenté
  • reglamentaste
  • él/ella reglamentó
  • nosotros reglamentamos
  • vosotros reglamentasteis
  • ellos/ellas reglamentaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geregeld
  • jij hebt geregeld
  • hij/zij/het heeft geregeld
  • wij hebben geregeld
  • jullie hebben geregeld
  • zij hebben geregeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reglamentado
  • has reglamentado
  • él/ella ha reglamentado
  • nosotros hemos reglamentado
  • vosotros habéis reglamentado
  • ellos/ellas han reglamentado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geregeld
  • jij had geregeld
  • hij/zij/het had geregeld
  • wij hadden geregeld
  • jullie hadden geregeld
  • zij hadden geregeld

Pluscuamperfecto

  • yo había reglamentado
  • habías reglamentado
  • él/ella había reglamentado
  • nosotros habíamos reglamentado
  • vosotros habíais reglamentado
  • ellos/ellas habían reglamentado

Toekomende tijd I

  • ik zal regelen
  • jij zult regelen
  • hij/zij/het zal regelen
  • wij zullen regelen
  • jullie zullen regelen
  • zij zullen regelen

Futuro I

  • yo reglamentaré
  • reglamentarás
  • él/ella reglamentará
  • nosotros reglamentaremos
  • vosotros reglamentaréis
  • ellos/ellas reglamentarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geregeld hebben
  • jij zult geregeld hebben
  • hij/zij/het zal geregeld hebben
  • wij zullen geregeld hebben
  • jullie zullen geregeld hebben
  • zij zullen geregeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré reglamentado
  • habrás reglamentado
  • él/ella habrá reglamentado
  • nosotros habremos reglamentado
  • vosotros habréis reglamentado
  • ellos/ellas habrán reglamentado

Conditionalis I

  • ik zou regelen
  • jij zou regelen
  • hij/zij/het zou regelen
  • wij zouden regelen
  • jullie zouden regelen
  • zij zouden regelen

Condicional

  • yo reglamentaría
  • reglamentarías
  • él/ella reglamentaría
  • nosotros reglamentaríamos
  • vosotros reglamentaríais
  • ellos/ellas reglamentarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geregeld
  • jij zou hebben geregeld
  • hij/zij/het zou hebben geregeld
  • wij zouden hebben geregeld
  • jullie zouden hebben geregeld
  • zij zouden hebben geregeld

Condicional perfecto

  • yo habría reglamentado
  • habrías reglamentado
  • él/ella habría reglamentado
  • nosotros habríamos reglamentado
  • vosotros habríais reglamentado
  • ellos/ellas habrían reglamentado

Imperatief

  • jij regel
  • jullie regelt

Imperativo presente

  • reglamenta
  • vosotros reglamentad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van regelen