Vervoeging van regeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik regeer
- jij regeert
- hij/zij/het regeert
- wij regeren
- jullie regeren
- zij regeren
Présent
- je surveille
- tu surveilles
- il/elle surveille
- nous surveillons
- vous surveillez
- ils/elles surveillent
Onvoltooid verleden tijd
- ik regeerde
- jij regeerde
- hij/zij/het regeerde
- wij regeerden
- jullie regeerden
- zij regeerden
Indicatif imparfait
- je surveillais
- tu surveillais
- il/elle surveillait
- nous surveillions
- vous surveilliez
- ils/elles surveillaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geregeerd
- jij hebt geregeerd
- hij/zij/het heeft geregeerd
- wij hebben geregeerd
- jullie hebben geregeerd
- zij hebben geregeerd
Indicatif passé composé
- j'ai surveillé
- tu as surveillé
- il/elle a surveillé
- nous avons surveillé
- vous avez surveillé
- ils/elles ont surveillé
Voltooid verleden tijd
- ik had geregeerd
- jij had geregeerd
- hij/zij/het had geregeerd
- wij hadden geregeerd
- jullie hadden geregeerd
- zij hadden geregeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais surveillé
- tu avais surveillé
- il/elle avait surveillé
- nous avions surveillé
- vous aviez surveillé
- ils/elles avaient surveillé
Toekomende tijd I
- ik zal regeren
- jij zult regeren
- hij/zij/het zal regeren
- wij zullen regeren
- jullie zullen regeren
- zij zullen regeren
Indicatif futur
- je surveillerai
- tu surveilleras
- il/elle surveillera
- nous surveillerons
- vous surveillerez
- ils/elles surveilleront
Toekomende tijd II
- ik zal geregeerd hebben
- jij zult geregeerd hebben
- hij/zij/het zal geregeerd hebben
- wij zullen geregeerd hebben
- jullie zullen geregeerd hebben
- zij zullen geregeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai surveillé
- tu auras surveillé
- il/elle aura surveillé
- nous aurons surveillé
- vous aurez surveillé
- ils/elles auront surveillé
Conditionalis I
- ik zou regeren
- jij zou regeren
- hij/zij/het zou regeren
- wij zouden regeren
- jullie zouden regeren
- zij zouden regeren
Conditionnel présent
- je surveillerais
- tu surveillerais
- il/elle surveillerait
- nous surveillerions
- vous surveilleriez
- ils/elles surveilleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geregeerd
- jij zou hebben geregeerd
- hij/zij/het zou hebben geregeerd
- wij zouden hebben geregeerd
- jullie zouden hebben geregeerd
- zij zouden hebben geregeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais surveillé
- tu aurais surveillé
- il/elle aurait surveillé
- nous aurions surveillé
- vous auriez surveillé
- ils/elles auraient surveillé
Imperatief
- jij regeer
- jullie regeert
Impératif
- tu surveille
- vous surveillez