Vervoeging van rekenen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reken
- jij rekent
- hij/zij/het rekent
- wij rekenen
- jullie rekenen
- zij rekenen
Présent
- je demande
- tu demandes
- il/elle demande
- nous demandons
- vous demandez
- ils/elles demandent
Onvoltooid verleden tijd
- ik rekende
- jij rekende
- hij/zij/het rekende
- wij rekenden
- jullie rekenden
- zij rekenden
Indicatif imparfait
- je demandais
- tu demandais
- il/elle demandait
- nous demandions
- vous demandiez
- ils/elles demandaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerekend
- jij hebt gerekend
- hij/zij/het heeft gerekend
- wij hebben gerekend
- jullie hebben gerekend
- zij hebben gerekend
Indicatif passé composé
- j'ai demandé
- tu as demandé
- il/elle a demandé
- nous avons demandé
- vous avez demandé
- ils/elles ont demandé
Voltooid verleden tijd
- ik had gerekend
- jij had gerekend
- hij/zij/het had gerekend
- wij hadden gerekend
- jullie hadden gerekend
- zij hadden gerekend
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais demandé
- tu avais demandé
- il/elle avait demandé
- nous avions demandé
- vous aviez demandé
- ils/elles avaient demandé
Toekomende tijd I
- ik zal rekenen
- jij zult rekenen
- hij/zij/het zal rekenen
- wij zullen rekenen
- jullie zullen rekenen
- zij zullen rekenen
Indicatif futur
- je demanderai
- tu demanderas
- il/elle demandera
- nous demanderons
- vous demanderez
- ils/elles demanderont
Toekomende tijd II
- ik zal gerekend hebben
- jij zult gerekend hebben
- hij/zij/het zal gerekend hebben
- wij zullen gerekend hebben
- jullie zullen gerekend hebben
- zij zullen gerekend hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai demandé
- tu auras demandé
- il/elle aura demandé
- nous aurons demandé
- vous aurez demandé
- ils/elles auront demandé
Conditionalis I
- ik zou rekenen
- jij zou rekenen
- hij/zij/het zou rekenen
- wij zouden rekenen
- jullie zouden rekenen
- zij zouden rekenen
Conditionnel présent
- je demanderais
- tu demanderais
- il/elle demanderait
- nous demanderions
- vous demanderiez
- ils/elles demanderaient
Conditionalis II
- ik zou hebben gerekend
- jij zou hebben gerekend
- hij/zij/het zou hebben gerekend
- wij zouden hebben gerekend
- jullie zouden hebben gerekend
- zij zouden hebben gerekend
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais demandé
- tu aurais demandé
- il/elle aurait demandé
- nous aurions demandé
- vous auriez demandé
- ils/elles auraient demandé
Imperatief
- jij reken
- jullie rekent
Impératif
- tu demande
- vous demandez