Vervoeging van releveren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik releveer
  • jij releveert
  • hij/zij/het releveert
  • wij releveren
  • jullie releveren
  • zij releveren

Present

  • I absolve
  • you absolve
  • he/she/it absolves
  • we absolve
  • you absolve
  • they absolve

Onvoltooid verleden tijd

  • ik releveerde
  • jij releveerde
  • hij/zij/het releveerde
  • wij releveerden
  • jullie releveerden
  • zij releveerden

Simple past

  • I absolved
  • you absolved
  • he/she/it absolved
  • we absolved
  • you absolved
  • they absolved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gereleveerd
  • jij hebt gereleveerd
  • hij/zij/het heeft gereleveerd
  • wij hebben gereleveerd
  • jullie hebben gereleveerd
  • zij hebben gereleveerd

Present perfect

  • I have absolved
  • you have absolved
  • he/she/it has absolved
  • we have absolved
  • you have absolved
  • they have absolved

Voltooid verleden tijd

  • ik had gereleveerd
  • jij had gereleveerd
  • hij/zij/het had gereleveerd
  • wij hadden gereleveerd
  • jullie hadden gereleveerd
  • zij hadden gereleveerd

Past perfect

  • I had absolved
  • you had absolved
  • he/she/it had absolved
  • we had absolved
  • you had absolved
  • they had absolved

Toekomende tijd I

  • ik zal releveren
  • jij zult releveren
  • hij/zij/het zal releveren
  • wij zullen releveren
  • jullie zullen releveren
  • zij zullen releveren

Future

  • I will absolve
  • you will absolve
  • he/she/it will absolve
  • we will absolve
  • you will absolve
  • they will absolve

Toekomende tijd II

  • ik zal gereleveerd hebben
  • jij zult gereleveerd hebben
  • hij/zij/het zal gereleveerd hebben
  • wij zullen gereleveerd hebben
  • jullie zullen gereleveerd hebben
  • zij zullen gereleveerd hebben

Future perfect

  • I will have absolved
  • you will have absolved
  • he/she/it will have absolved
  • we will have absolved
  • you will have absolved
  • they will have absolved

Conditionalis I

  • ik zou releveren
  • jij zou releveren
  • hij/zij/het zou releveren
  • wij zouden releveren
  • jullie zouden releveren
  • zij zouden releveren

Conditional present

  • I would absolve
  • you would absolve
  • he/she/it would absolve
  • we would absolve
  • you would absolve
  • they would absolve

Conditionalis II

  • ik zou hebben gereleveerd
  • jij zou hebben gereleveerd
  • hij/zij/het zou hebben gereleveerd
  • wij zouden hebben gereleveerd
  • jullie zouden hebben gereleveerd
  • zij zouden hebben gereleveerd

Conditional perfect

  • I would have absolved
  • you would have absolved
  • he/she/it would have absolved
  • we would have absolved
  • you would have absolved
  • they would have absolved

Imperatief

  • jij releveer
  • jullie releveert

Imperative

  • you absolve
  • you absolve