Vervoeging van remercier

Frans

Nederlands

Présent

  • je remercie
  • tu remercies
  • il/elle remercie
  • nous remercions
  • vous remerciez
  • ils/elles remercient

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dank
  • jij dankt
  • hij/zij/het dankt
  • wij danken
  • jullie danken
  • zij danken

Indicatif imparfait

  • je remerciais
  • tu remerciais
  • il/elle remerciait
  • nous remerciions
  • vous remerciiez
  • ils/elles remerciaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dankte
  • jij dankte
  • hij/zij/het dankte
  • wij dankten
  • jullie dankten
  • zij dankten

Indicatif passé composé

  • j'ai remercié
  • tu as remercié
  • il/elle a remercié
  • nous avons remercié
  • vous avez remercié
  • ils/elles ont remercié

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedankt
  • jij hebt gedankt
  • hij/zij/het heeft gedankt
  • wij hebben gedankt
  • jullie hebben gedankt
  • zij hebben gedankt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais remercié
  • tu avais remercié
  • il/elle avait remercié
  • nous avions remercié
  • vous aviez remercié
  • ils/elles avaient remercié

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedankt
  • jij had gedankt
  • hij/zij/het had gedankt
  • wij hadden gedankt
  • jullie hadden gedankt
  • zij hadden gedankt

Indicatif futur

  • je remercierai
  • tu remercieras
  • il/elle remerciera
  • nous remercierons
  • vous remercierez
  • ils/elles remercieront

Toekomende tijd I

  • ik zal danken
  • jij zult danken
  • hij/zij/het zal danken
  • wij zullen danken
  • jullie zullen danken
  • zij zullen danken

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai remercié
  • tu auras remercié
  • il/elle aura remercié
  • nous aurons remercié
  • vous aurez remercié
  • ils/elles auront remercié

Toekomende tijd II

  • ik zal gedankt hebben
  • jij zult gedankt hebben
  • hij/zij/het zal gedankt hebben
  • wij zullen gedankt hebben
  • jullie zullen gedankt hebben
  • zij zullen gedankt hebben

Conditionnel présent

  • je remercierais
  • tu remercierais
  • il/elle remercierait
  • nous remercierions
  • vous remercieriez
  • ils/elles remercieraient

Conditionalis I

  • ik zou danken
  • jij zou danken
  • hij/zij/het zou danken
  • wij zouden danken
  • jullie zouden danken
  • zij zouden danken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais remercié
  • tu aurais remercié
  • il/elle aurait remercié
  • nous aurions remercié
  • vous auriez remercié
  • ils/elles auraient remercié

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedankt
  • jij zou hebben gedankt
  • hij/zij/het zou hebben gedankt
  • wij zouden hebben gedankt
  • jullie zouden hebben gedankt
  • zij zouden hebben gedankt

Impératif

  • tu remercie
  • vous remerciez

Imperatief

  • jij dank
  • jullie dankt