Vervoeging van reproduce

Engels

Nederlands

Present

  • I reproduce
  • you reproduce
  • he/she/it reproduces
  • we reproduce
  • you reproduce
  • they reproduce

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak na
  • jij maakt na
  • hij/zij/het maakt na
  • wij maken na
  • jullie maken na
  • zij maken na

Simple past

  • I reproduced
  • you reproduced
  • he/she/it reproduced
  • we reproduced
  • you reproduced
  • they reproduced

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte na
  • jij maakte na
  • hij/zij/het maakte na
  • wij maakten na
  • jullie maakten na
  • zij maakten na

Present perfect

  • I have reproduced
  • you have reproduced
  • he/she/it has reproduced
  • we have reproduced
  • you have reproduced
  • they have reproduced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb nagemaakt
  • jij hebt nagemaakt
  • hij/zij/het heeft nagemaakt
  • wij hebben nagemaakt
  • jullie hebben nagemaakt
  • zij hebben nagemaakt

Past perfect

  • I had reproduced
  • you had reproduced
  • he/she/it had reproduced
  • we had reproduced
  • you had reproduced
  • they had reproduced

Voltooid verleden tijd

  • ik had nagemaakt
  • jij had nagemaakt
  • hij/zij/het had nagemaakt
  • wij hadden nagemaakt
  • jullie hadden nagemaakt
  • zij hadden nagemaakt

Future

  • I will reproduce
  • you will reproduce
  • he/she/it will reproduce
  • we will reproduce
  • you will reproduce
  • they will reproduce

Toekomende tijd I

  • ik zal namaken
  • jij zult namaken
  • hij/zij/het zal namaken
  • wij zullen namaken
  • jullie zullen namaken
  • zij zullen namaken

Future perfect

  • I will have reproduced
  • you will have reproduced
  • he/she/it will have reproduced
  • we will have reproduced
  • you will have reproduced
  • they will have reproduced

Toekomende tijd II

  • ik zal nagemaakt hebben
  • jij zult nagemaakt hebben
  • hij/zij/het zal nagemaakt hebben
  • wij zullen nagemaakt hebben
  • jullie zullen nagemaakt hebben
  • zij zullen nagemaakt hebben

Conditional present

  • I would reproduce
  • you would reproduce
  • he/she/it would reproduce
  • we would reproduce
  • you would reproduce
  • they would reproduce

Conditionalis I

  • ik zou namaken
  • jij zou namaken
  • hij/zij/het zou namaken
  • wij zouden namaken
  • jullie zouden namaken
  • zij zouden namaken

Conditional perfect

  • I would have reproduced
  • you would have reproduced
  • he/she/it would have reproduced
  • we would have reproduced
  • you would have reproduced
  • they would have reproduced

Conditionalis II

  • ik zou hebben nagemaakt
  • jij zou hebben nagemaakt
  • hij/zij/het zou hebben nagemaakt
  • wij zouden hebben nagemaakt
  • jullie zouden hebben nagemaakt
  • zij zouden hebben nagemaakt

Imperative

  • you reproduce
  • you reproduce

Imperatief

  • jij maak na
  • jullie maakt na

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van reproduce