Engels

Nederlands

Present

  • I retire
  • you retire
  • he/she/it retires
  • we retire
  • you retire
  • they retire

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek in
  • jij trekt in
  • hij/zij/het trekt in
  • wij trekken in
  • jullie trekken in
  • zij trekken in

Simple past

  • I retired
  • you retired
  • he/she/it retired
  • we retired
  • you retired
  • they retired

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok in
  • jij trok in
  • hij/zij/het trok in
  • wij trokken in
  • jullie trokken in
  • zij trokken in

Present perfect

  • I have retired
  • you have retired
  • he/she/it has retired
  • we have retired
  • you have retired
  • they have retired

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingetrokken
  • jij hebt ingetrokken
  • hij/zij/het heeft ingetrokken
  • wij hebben ingetrokken
  • jullie hebben ingetrokken
  • zij hebben ingetrokken

Past perfect

  • I had retired
  • you had retired
  • he/she/it had retired
  • we had retired
  • you had retired
  • they had retired

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingetrokken
  • jij had ingetrokken
  • hij/zij/het had ingetrokken
  • wij hadden ingetrokken
  • jullie hadden ingetrokken
  • zij hadden ingetrokken

Future

  • I will retire
  • you will retire
  • he/she/it will retire
  • we will retire
  • you will retire
  • they will retire

Toekomende tijd I

  • ik zal intrekken
  • jij zult intrekken
  • hij/zij/het zal intrekken
  • wij zullen intrekken
  • jullie zullen intrekken
  • zij zullen intrekken

Future perfect

  • I will have retired
  • you will have retired
  • he/she/it will have retired
  • we will have retired
  • you will have retired
  • they will have retired

Toekomende tijd II

  • ik zal ingetrokken hebben
  • jij zult ingetrokken hebben
  • hij/zij/het zal ingetrokken hebben
  • wij zullen ingetrokken hebben
  • jullie zullen ingetrokken hebben
  • zij zullen ingetrokken hebben

Conditional present

  • I would retire
  • you would retire
  • he/she/it would retire
  • we would retire
  • you would retire
  • they would retire

Conditionalis I

  • ik zou intrekken
  • jij zou intrekken
  • hij/zij/het zou intrekken
  • wij zouden intrekken
  • jullie zouden intrekken
  • zij zouden intrekken

Conditional perfect

  • I would have retired
  • you would have retired
  • he/she/it would have retired
  • we would have retired
  • you would have retired
  • they would have retired

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingetrokken
  • jij zou hebben ingetrokken
  • hij/zij/het zou hebben ingetrokken
  • wij zouden hebben ingetrokken
  • jullie zouden hebben ingetrokken
  • zij zouden hebben ingetrokken

Imperative

  • you retire
  • you retire

Imperatief

  • jij trek in
  • jullie trekt in

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van retire