Engels

Nederlands

Present

  • I review
  • you review
  • he/she/it reviews
  • we review
  • you review
  • they review

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik visiteer
  • jij visiteert
  • hij/zij/het visiteert
  • wij visiteren
  • jullie visiteren
  • zij visiteren

Simple past

  • I reviewed
  • you reviewed
  • he/she/it reviewed
  • we reviewed
  • you reviewed
  • they reviewed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik visiteerde
  • jij visiteerde
  • hij/zij/het visiteerde
  • wij visiteerden
  • jullie visiteerden
  • zij visiteerden

Present perfect

  • I have reviewed
  • you have reviewed
  • he/she/it has reviewed
  • we have reviewed
  • you have reviewed
  • they have reviewed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevisiteerd
  • jij hebt gevisiteerd
  • hij/zij/het heeft gevisiteerd
  • wij hebben gevisiteerd
  • jullie hebben gevisiteerd
  • zij hebben gevisiteerd

Past perfect

  • I had reviewed
  • you had reviewed
  • he/she/it had reviewed
  • we had reviewed
  • you had reviewed
  • they had reviewed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevisiteerd
  • jij had gevisiteerd
  • hij/zij/het had gevisiteerd
  • wij hadden gevisiteerd
  • jullie hadden gevisiteerd
  • zij hadden gevisiteerd

Future

  • I will review
  • you will review
  • he/she/it will review
  • we will review
  • you will review
  • they will review

Toekomende tijd I

  • ik zal visiteren
  • jij zult visiteren
  • hij/zij/het zal visiteren
  • wij zullen visiteren
  • jullie zullen visiteren
  • zij zullen visiteren

Future perfect

  • I will have reviewed
  • you will have reviewed
  • he/she/it will have reviewed
  • we will have reviewed
  • you will have reviewed
  • they will have reviewed

Toekomende tijd II

  • ik zal gevisiteerd hebben
  • jij zult gevisiteerd hebben
  • hij/zij/het zal gevisiteerd hebben
  • wij zullen gevisiteerd hebben
  • jullie zullen gevisiteerd hebben
  • zij zullen gevisiteerd hebben

Conditional present

  • I would review
  • you would review
  • he/she/it would review
  • we would review
  • you would review
  • they would review

Conditionalis I

  • ik zou visiteren
  • jij zou visiteren
  • hij/zij/het zou visiteren
  • wij zouden visiteren
  • jullie zouden visiteren
  • zij zouden visiteren

Conditional perfect

  • I would have reviewed
  • you would have reviewed
  • he/she/it would have reviewed
  • we would have reviewed
  • you would have reviewed
  • they would have reviewed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevisiteerd
  • jij zou hebben gevisiteerd
  • hij/zij/het zou hebben gevisiteerd
  • wij zouden hebben gevisiteerd
  • jullie zouden hebben gevisiteerd
  • zij zouden hebben gevisiteerd

Imperative

  • you review
  • you review

Imperatief

  • jij visiteer
  • jullie visiteert

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van review