Vervoeging van roemen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roem
  • jij roemt
  • hij/zij/het roemt
  • wij roemen
  • jullie roemen
  • zij roemen

Presente

  • io esalto
  • tu esalti
  • lui/lei/Lei esalta
  • noi esaltiamo
  • voi/Voi esaltate
  • loro/Loro esaltano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roemde
  • jij roemde
  • hij/zij/het roemde
  • wij roemden
  • jullie roemden
  • zij roemden

Imperfetto

  • io esaltavo
  • tu esaltavi
  • lui/lei/Lei esaltava
  • noi esaltavamo
  • voi/Voi esaltavate
  • loro/Loro esaltavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geroemd
  • jij hebt geroemd
  • hij/zij/het heeft geroemd
  • wij hebben geroemd
  • jullie hebben geroemd
  • zij hebben geroemd

Passato prossimo

  • io ho esaltato
  • tu hai esaltato
  • lui/lei/Lei ha esaltato
  • noi abbiamo esaltato
  • voi/Voi avete esaltato
  • loro/Loro hanno esaltato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geroemd
  • jij had geroemd
  • hij/zij/het had geroemd
  • wij hadden geroemd
  • jullie hadden geroemd
  • zij hadden geroemd

Trapassato prossimo

  • io avevo esaltato
  • tu avevi esaltato
  • lui/lei/Lei aveva esaltato
  • noi avevamo esaltato
  • voi/Voi avevate esaltato
  • loro/Loro avevano esaltato

Toekomende tijd I

  • ik zal roemen
  • jij zult roemen
  • hij/zij/het zal roemen
  • wij zullen roemen
  • jullie zullen roemen
  • zij zullen roemen

Futuro semplice

  • io esalterò
  • tu esalterai
  • lui/lei/Lei esalterà
  • noi esalteremo
  • voi/Voi esalterete
  • loro/Loro esalteranno

Toekomende tijd II

  • ik zal geroemd hebben
  • jij zult geroemd hebben
  • hij/zij/het zal geroemd hebben
  • wij zullen geroemd hebben
  • jullie zullen geroemd hebben
  • zij zullen geroemd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò esaltato
  • tu avrai esaltato
  • lui/lei/Lei avrà esaltato
  • noi avremo esaltato
  • voi/Voi avrete esaltato
  • loro/Loro avranno esaltato

Conditionalis I

  • ik zou roemen
  • jij zou roemen
  • hij/zij/het zou roemen
  • wij zouden roemen
  • jullie zouden roemen
  • zij zouden roemen

Condizionale presente

  • io esalterei
  • tu esalteresti
  • lui/lei/Lei esalterebbe
  • noi esalteremmo
  • voi/Voi esaltereste
  • loro/Loro esalterebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben geroemd
  • jij zou hebben geroemd
  • hij/zij/het zou hebben geroemd
  • wij zouden hebben geroemd
  • jullie zouden hebben geroemd
  • zij zouden hebben geroemd

Condizionale passato

  • io avrei esaltato
  • tu avresti esaltato
  • lui/lei/Lei avrebbe esaltato
  • noi avremmo esaltato
  • voi/Voi avreste esaltato
  • loro/Loro avrebbero esaltato

Imperatief

  • jij roem
  • jullie roemt

Imperativo

  • tu esalta
  • voi/Voi esaltate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van roemen