Vervoeging van roemen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roem
  • jij roemt
  • hij/zij/het roemt
  • wij roemen
  • jullie roemen
  • zij roemen

Presente

  • io onoro
  • tu onori
  • lui/lei/Lei onora
  • noi onoriamo
  • voi/Voi onorate
  • loro/Loro onorano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roemde
  • jij roemde
  • hij/zij/het roemde
  • wij roemden
  • jullie roemden
  • zij roemden

Imperfetto

  • io onoravo
  • tu onoravi
  • lui/lei/Lei onorava
  • noi onoravamo
  • voi/Voi onoravate
  • loro/Loro onoravano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geroemd
  • jij hebt geroemd
  • hij/zij/het heeft geroemd
  • wij hebben geroemd
  • jullie hebben geroemd
  • zij hebben geroemd

Passato prossimo

  • io ho onorato
  • tu hai onorato
  • lui/lei/Lei ha onorato
  • noi abbiamo onorato
  • voi/Voi avete onorato
  • loro/Loro hanno onorato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geroemd
  • jij had geroemd
  • hij/zij/het had geroemd
  • wij hadden geroemd
  • jullie hadden geroemd
  • zij hadden geroemd

Trapassato prossimo

  • io avevo onorato
  • tu avevi onorato
  • lui/lei/Lei aveva onorato
  • noi avevamo onorato
  • voi/Voi avevate onorato
  • loro/Loro avevano onorato

Toekomende tijd I

  • ik zal roemen
  • jij zult roemen
  • hij/zij/het zal roemen
  • wij zullen roemen
  • jullie zullen roemen
  • zij zullen roemen

Futuro semplice

  • io onorerò
  • tu onorerai
  • lui/lei/Lei onorerà
  • noi onoreremo
  • voi/Voi onorerete
  • loro/Loro onoreranno

Toekomende tijd II

  • ik zal geroemd hebben
  • jij zult geroemd hebben
  • hij/zij/het zal geroemd hebben
  • wij zullen geroemd hebben
  • jullie zullen geroemd hebben
  • zij zullen geroemd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò onorato
  • tu avrai onorato
  • lui/lei/Lei avrà onorato
  • noi avremo onorato
  • voi/Voi avrete onorato
  • loro/Loro avranno onorato

Conditionalis I

  • ik zou roemen
  • jij zou roemen
  • hij/zij/het zou roemen
  • wij zouden roemen
  • jullie zouden roemen
  • zij zouden roemen

Condizionale presente

  • io onorerei
  • tu onoreresti
  • lui/lei/Lei onorerebbe
  • noi onoreremmo
  • voi/Voi onorereste
  • loro/Loro onorerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben geroemd
  • jij zou hebben geroemd
  • hij/zij/het zou hebben geroemd
  • wij zouden hebben geroemd
  • jullie zouden hebben geroemd
  • zij zouden hebben geroemd

Condizionale passato

  • io avrei onorato
  • tu avresti onorato
  • lui/lei/Lei avrebbe onorato
  • noi avremmo onorato
  • voi/Voi avreste onorato
  • loro/Loro avrebbero onorato

Imperatief

  • jij roem
  • jullie roemt

Imperativo

  • tu onora
  • voi/Voi onorate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van roemen