Vervoeging van rokeren

Vertaling: enrocar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rokeer
  • jij rokeert
  • hij/zij/het rokeert
  • wij rokeren
  • jullie rokeren
  • zij rokeren

Indicativo presente

  • yo enrueco
  • enruecas
  • él/ella enrueca
  • nosotros enrocamos
  • vosotros enrocáis
  • ellos/ellas enruecan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rokeerde
  • jij rokeerde
  • hij/zij/het rokeerde
  • wij rokeerden
  • jullie rokeerden
  • zij rokeerden

Indefinido

  • yo enroqué
  • enrocaste
  • él/ella enrocó
  • nosotros enrocamos
  • vosotros enrocasteis
  • ellos/ellas enrocaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerokeerd
  • jij hebt gerokeerd
  • hij/zij/het heeft gerokeerd
  • wij hebben gerokeerd
  • jullie hebben gerokeerd
  • zij hebben gerokeerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he enrocado
  • has enrocado
  • él/ella ha enrocado
  • nosotros hemos enrocado
  • vosotros habéis enrocado
  • ellos/ellas han enrocado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerokeerd
  • jij had gerokeerd
  • hij/zij/het had gerokeerd
  • wij hadden gerokeerd
  • jullie hadden gerokeerd
  • zij hadden gerokeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había enrocado
  • habías enrocado
  • él/ella había enrocado
  • nosotros habíamos enrocado
  • vosotros habíais enrocado
  • ellos/ellas habían enrocado

Toekomende tijd I

  • ik zal rokeren
  • jij zult rokeren
  • hij/zij/het zal rokeren
  • wij zullen rokeren
  • jullie zullen rokeren
  • zij zullen rokeren

Futuro I

  • yo enrocaré
  • enrocarás
  • él/ella enrocará
  • nosotros enrocaremos
  • vosotros enrocaréis
  • ellos/ellas enrocarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gerokeerd hebben
  • jij zult gerokeerd hebben
  • hij/zij/het zal gerokeerd hebben
  • wij zullen gerokeerd hebben
  • jullie zullen gerokeerd hebben
  • zij zullen gerokeerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré enrocado
  • habrás enrocado
  • él/ella habrá enrocado
  • nosotros habremos enrocado
  • vosotros habréis enrocado
  • ellos/ellas habrán enrocado

Conditionalis I

  • ik zou rokeren
  • jij zou rokeren
  • hij/zij/het zou rokeren
  • wij zouden rokeren
  • jullie zouden rokeren
  • zij zouden rokeren

Condicional

  • yo enrocaría
  • enrocarías
  • él/ella enrocaría
  • nosotros enrocaríamos
  • vosotros enrocaríais
  • ellos/ellas enrocarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerokeerd
  • jij zou hebben gerokeerd
  • hij/zij/het zou hebben gerokeerd
  • wij zouden hebben gerokeerd
  • jullie zouden hebben gerokeerd
  • zij zouden hebben gerokeerd

Condicional perfecto

  • yo habría enrocado
  • habrías enrocado
  • él/ella habría enrocado
  • nosotros habríamos enrocado
  • vosotros habríais enrocado
  • ellos/ellas habrían enrocado

Imperatief

  • jij rokeer
  • jullie rokeert

Imperativo presente

  • enrueca
  • vosotros enrocad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van rokeren