Vervoeging van ronddraaien
Onbepaalde wijs (infinitief): ronddraaien
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik draai rond
- jij draait rond
- hij/zij/het draait rond
- wij draaien rond
- jullie draaien rond
- zij draaien rond
Präsens Indikativ
- ich wälze um
- du wälzt um
- er/sie/es wälzt um
- wir wälzen um
- ihr wälzt um
- sie wälzen um
Onvoltooid verleden tijd
- ik draaide rond
- jij draaide rond
- hij/zij/het draaide rond
- wij draaiden rond
- jullie draaiden rond
- zij draaiden rond
Präteritum Indikativ
- ich wälzte um
- du wälztest um
- er/sie/es wälzte um
- wir wälzten um
- ihr wälztet um
- sie wälzten um
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb rondgedraaid
- jij hebt rondgedraaid
- hij/zij/het heeft rondgedraaid
- wij hebben rondgedraaid
- jullie hebben rondgedraaid
- zij hebben rondgedraaid
Perfekt Indikativ
- ich habe umgewälzt
- du hast umgewälzt
- er/sie/es hat umgewälzt
- wir haben umgewälzt
- ihr habt umgewälzt
- sie haben umgewälzt
Voltooid verleden tijd
- ik had rondgedraaid
- jij had rondgedraaid
- hij/zij/het had rondgedraaid
- wij hadden rondgedraaid
- jullie hadden rondgedraaid
- zij hadden rondgedraaid
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte umgewälzt
- du hattest umgewälzt
- er/sie/es hatte umgewälzt
- wir hatten umgewälzt
- ihr hattet umgewälzt
- sie hatten umgewälzt
Toekomende tijd I
- ik zal ronddraaien
- jij zult ronddraaien
- hij/zij/het zal ronddraaien
- wij zullen ronddraaien
- jullie zullen ronddraaien
- zij zullen ronddraaien
Futur I Indikativ
- ich werde umwälzen
- du wirst umwälzen
- er/sie/es wird umwälzen
- wir werden umwälzen
- ihr werdet umwälzen
- sie werden umwälzen
Toekomende tijd II
- ik zal rondgedraaid hebben
- jij zult rondgedraaid hebben
- hij/zij/het zal rondgedraaid hebben
- wij zullen rondgedraaid hebben
- jullie zullen rondgedraaid hebben
- zij zullen rondgedraaid hebben
Futur II Indikativ
- ich werde umgewälzt haben
- du wirst umgewälzt haben
- er/sie/es wird umgewälzt haben
- wir werden umgewälzt haben
- ihr werdet umgewälzt haben
- sie werden umgewälzt haben
Conditionalis I
- ik zou ronddraaien
- jij zou ronddraaien
- hij/zij/het zou ronddraaien
- wij zouden ronddraaien
- jullie zouden ronddraaien
- zij zouden ronddraaien
Futur I Konjunktiv II
- ich würde umwälzen
- du würdest umwälzen
- er/sie/es würde umwälzen
- wir würden umwälzen
- ihr würdet umwälzen
- sie würden umwälzen
Conditionalis II
- ik zou hebben rondgedraaid
- jij zou hebben rondgedraaid
- hij/zij/het zou hebben rondgedraaid
- wij zouden hebben rondgedraaid
- jullie zouden hebben rondgedraaid
- zij zouden hebben rondgedraaid
Futur II Konjunktiv II
- ich würde umgewälzt haben
- du würdest umgewälzt haben
- er/sie/es würde umgewälzt haben
- wir würden umgewälzt haben
- ihr würdet umgewälzt haben
- sie würden umgewälzt haben
Imperatief
- jij draai rond
- jullie draait rond
Imperativ
- du wälz(e) um
- ihr wälzt um