Vervoeging van rondgeven
Onbepaalde wijs (infinitief): rondgeven
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geef rond
- jij geeft rond
- hij/zij/het geeft rond
- wij geven rond
- jullie geven rond
- zij geven rond
Präsens Indikativ
- ich gebe
- du gibst
- er/sie/es gibt
- wir geben
- ihr gebt
- sie geben
Onvoltooid verleden tijd
- ik gaf rond
- jij gaf rond
- hij/zij/het gaf rond
- wij gaven rond
- jullie gaven rond
- zij gaven rond
Präteritum Indikativ
- ich gab
- du gabst
- er/sie/es gab
- wir gaben
- ihr gabt
- sie gaben
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben rondgegeven
- jij bent rondgegeven
- hij/zij/het is rondgegeven
- wij zijn rondgegeven
- jullie zijn rondgegeven
- zij zijn rondgegeven
Perfekt Indikativ
- ich habe gegeben
- du hast gegeben
- er/sie/es hat gegeben
- wir haben gegeben
- ihr habt gegeben
- sie haben gegeben
Voltooid verleden tijd
- ik was rondgegeven
- jij was rondgegeven
- hij/zij/het was rondgegeven
- wij waren rondgegeven
- jullie waren rondgegeven
- zij waren rondgegeven
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gegeben
- du hattest gegeben
- er/sie/es hatte gegeben
- wir hatten gegeben
- ihr hattet gegeben
- sie hatten gegeben
Toekomende tijd I
- ik zal rondgeven
- jij zult rondgeven
- hij/zij/het zal rondgeven
- wij zullen rondgeven
- jullie zullen rondgeven
- zij zullen rondgeven
Futur I Indikativ
- ich werde geben
- du wirst geben
- er/sie/es wird geben
- wir werden geben
- ihr werdet geben
- sie werden geben
Toekomende tijd II
- ik zal rondgegeven zijn
- jij zult rondgegeven zijn
- hij/zij/het zal rondgegeven zijn
- wij zullen rondgegeven zijn
- jullie zullen rondgegeven zijn
- zij zullen rondgegeven zijn
Futur II Indikativ
- ich werde gegeben haben
- du wirst gegeben haben
- er/sie/es wird gegeben haben
- wir werden gegeben haben
- ihr werdet gegeben haben
- sie werden gegeben haben
Conditionalis I
- ik zou rondgeven
- jij zou rondgeven
- hij/zij/het zou rondgeven
- wij zouden rondgeven
- jullie zouden rondgeven
- zij zouden rondgeven
Futur I Konjunktiv II
- ich würde geben
- du würdest geben
- er/sie/es würde geben
- wir würden geben
- ihr würdet geben
- sie würden geben
Conditionalis II
- ik zou zijn rondgegeven
- jij zou zijn rondgegeven
- hij/zij/het zou zijn rondgegeven
- wij zouden zijn rondgegeven
- jullie zouden zijn rondgegeven
- zij zouden zijn rondgegeven
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gegeben haben
- du würdest gegeben haben
- er/sie/es würde gegeben haben
- wir würden gegeben haben
- ihr würdet gegeben haben
- sie würden gegeben haben
Imperatief
- jij geef rond
- jullie geeft rond
Imperativ
- du gib
- ihr gebt