Engels

Nederlands

Present

  • I ruin
  • you ruin
  • he/she/it ruins
  • we ruin
  • you ruin
  • they ruin

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reneweer
  • jij reneweert
  • hij/zij/het reneweert
  • wij reneweren
  • jullie reneweren
  • zij reneweren

Simple past

  • I ruined
  • you ruined
  • he/she/it ruined
  • we ruined
  • you ruined
  • they ruined

Onvoltooid verleden tijd

  • ik reneweerde
  • jij reneweerde
  • hij/zij/het reneweerde
  • wij reneweerden
  • jullie reneweerden
  • zij reneweerden

Present perfect

  • I have ruined
  • you have ruined
  • he/she/it has ruined
  • we have ruined
  • you have ruined
  • they have ruined

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gereneweerd
  • jij hebt gereneweerd
  • hij/zij/het heeft gereneweerd
  • wij hebben gereneweerd
  • jullie hebben gereneweerd
  • zij hebben gereneweerd

Past perfect

  • I had ruined
  • you had ruined
  • he/she/it had ruined
  • we had ruined
  • you had ruined
  • they had ruined

Voltooid verleden tijd

  • ik had gereneweerd
  • jij had gereneweerd
  • hij/zij/het had gereneweerd
  • wij hadden gereneweerd
  • jullie hadden gereneweerd
  • zij hadden gereneweerd

Future

  • I will ruin
  • you will ruin
  • he/she/it will ruin
  • we will ruin
  • you will ruin
  • they will ruin

Toekomende tijd I

  • ik zal reneweren
  • jij zult reneweren
  • hij/zij/het zal reneweren
  • wij zullen reneweren
  • jullie zullen reneweren
  • zij zullen reneweren

Future perfect

  • I will have ruined
  • you will have ruined
  • he/she/it will have ruined
  • we will have ruined
  • you will have ruined
  • they will have ruined

Toekomende tijd II

  • ik zal gereneweerd hebben
  • jij zult gereneweerd hebben
  • hij/zij/het zal gereneweerd hebben
  • wij zullen gereneweerd hebben
  • jullie zullen gereneweerd hebben
  • zij zullen gereneweerd hebben

Conditional present

  • I would ruin
  • you would ruin
  • he/she/it would ruin
  • we would ruin
  • you would ruin
  • they would ruin

Conditionalis I

  • ik zou reneweren
  • jij zou reneweren
  • hij/zij/het zou reneweren
  • wij zouden reneweren
  • jullie zouden reneweren
  • zij zouden reneweren

Conditional perfect

  • I would have ruined
  • you would have ruined
  • he/she/it would have ruined
  • we would have ruined
  • you would have ruined
  • they would have ruined

Conditionalis II

  • ik zou hebben gereneweerd
  • jij zou hebben gereneweerd
  • hij/zij/het zou hebben gereneweerd
  • wij zouden hebben gereneweerd
  • jullie zouden hebben gereneweerd
  • zij zouden hebben gereneweerd

Imperative

  • you ruin
  • you ruin

Imperatief

  • jij reneweer
  • jullie reneweert

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van ruin