Engels

Nederlands

Present

  • I save
  • you save
  • he/she/it saves
  • we save
  • you save
  • they save

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schrijf weg
  • jij schrijft weg
  • hij/zij/het schrijft weg
  • wij schrijven weg
  • jullie schrijven weg
  • zij schrijven weg

Simple past

  • I saved
  • you saved
  • he/she/it saved
  • we saved
  • you saved
  • they saved

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schreef weg
  • jij schreef weg
  • hij/zij/het schreef weg
  • wij schreven weg
  • jullie schreven weg
  • zij schreven weg

Present perfect

  • I have saved
  • you have saved
  • he/she/it has saved
  • we have saved
  • you have saved
  • they have saved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb weggeschreven
  • jij hebt weggeschreven
  • hij/zij/het heeft weggeschreven
  • wij hebben weggeschreven
  • jullie hebben weggeschreven
  • zij hebben weggeschreven

Past perfect

  • I had saved
  • you had saved
  • he/she/it had saved
  • we had saved
  • you had saved
  • they had saved

Voltooid verleden tijd

  • ik had weggeschreven
  • jij had weggeschreven
  • hij/zij/het had weggeschreven
  • wij hadden weggeschreven
  • jullie hadden weggeschreven
  • zij hadden weggeschreven

Future

  • I will save
  • you will save
  • he/she/it will save
  • we will save
  • you will save
  • they will save

Toekomende tijd I

  • ik zal wegschrijven
  • jij zult wegschrijven
  • hij/zij/het zal wegschrijven
  • wij zullen wegschrijven
  • jullie zullen wegschrijven
  • zij zullen wegschrijven

Future perfect

  • I will have saved
  • you will have saved
  • he/she/it will have saved
  • we will have saved
  • you will have saved
  • they will have saved

Toekomende tijd II

  • ik zal weggeschreven hebben
  • jij zult weggeschreven hebben
  • hij/zij/het zal weggeschreven hebben
  • wij zullen weggeschreven hebben
  • jullie zullen weggeschreven hebben
  • zij zullen weggeschreven hebben

Conditional present

  • I would save
  • you would save
  • he/she/it would save
  • we would save
  • you would save
  • they would save

Conditionalis I

  • ik zou wegschrijven
  • jij zou wegschrijven
  • hij/zij/het zou wegschrijven
  • wij zouden wegschrijven
  • jullie zouden wegschrijven
  • zij zouden wegschrijven

Conditional perfect

  • I would have saved
  • you would have saved
  • he/she/it would have saved
  • we would have saved
  • you would have saved
  • they would have saved

Conditionalis II

  • ik zou hebben weggeschreven
  • jij zou hebben weggeschreven
  • hij/zij/het zou hebben weggeschreven
  • wij zouden hebben weggeschreven
  • jullie zouden hebben weggeschreven
  • zij zouden hebben weggeschreven

Imperative

  • you save
  • you save

Imperatief

  • jij schrijf weg
  • jullie schrijft weg

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van save