Vervoeging van scheiden
Onbepaalde wijs (infinitief): scheiden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik scheid
- jij scheidt
- hij/zij/het scheidt
- wij scheiden
- jullie scheiden
- zij scheiden
Present
- I part
- you part
- he/she/it parts
- we part
- you part
- they part
Onvoltooid verleden tijd
- ik scheidde
- jij scheidde
- hij/zij/het scheidde
- wij scheidden
- jullie scheidden
- zij scheidden
Simple past
- I parted
- you parted
- he/she/it parted
- we parted
- you parted
- they parted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gescheiden
- jij hebt gescheiden
- hij/zij/het heeft gescheiden
- wij hebben gescheiden
- jullie hebben gescheiden
- zij hebben gescheiden
Present perfect
- I have parted
- you have parted
- he/she/it has parted
- we have parted
- you have parted
- they have parted
Voltooid verleden tijd
- ik had gescheiden
- jij had gescheiden
- hij/zij/het had gescheiden
- wij hadden gescheiden
- jullie hadden gescheiden
- zij hadden gescheiden
Past perfect
- I had parted
- you had parted
- he/she/it had parted
- we had parted
- you had parted
- they had parted
Toekomende tijd I
- ik zal scheiden
- jij zult scheiden
- hij/zij/het zal scheiden
- wij zullen scheiden
- jullie zullen scheiden
- zij zullen scheiden
Future
- I will part
- you will part
- he/she/it will part
- we will part
- you will part
- they will part
Toekomende tijd II
- ik zal gescheiden hebben
- jij zult gescheiden hebben
- hij/zij/het zal gescheiden hebben
- wij zullen gescheiden hebben
- jullie zullen gescheiden hebben
- zij zullen gescheiden hebben
Future perfect
- I will have parted
- you will have parted
- he/she/it will have parted
- we will have parted
- you will have parted
- they will have parted
Conditionalis I
- ik zou scheiden
- jij zou scheiden
- hij/zij/het zou scheiden
- wij zouden scheiden
- jullie zouden scheiden
- zij zouden scheiden
Conditional present
- I would part
- you would part
- he/she/it would part
- we would part
- you would part
- they would part
Conditionalis II
- ik zou hebben gescheiden
- jij zou hebben gescheiden
- hij/zij/het zou hebben gescheiden
- wij zouden hebben gescheiden
- jullie zouden hebben gescheiden
- zij zouden hebben gescheiden
Conditional perfect
- I would have parted
- you would have parted
- he/she/it would have parted
- we would have parted
- you would have parted
- they would have parted
Imperatief
- jij scheid
- jullie scheidt
Imperative
- you part
- you part