Engels

Nederlands

Present

  • I settle
  • you settle
  • he/she/it settles
  • we settle
  • you settle
  • they settle

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik koloniseer
  • jij koloniseert
  • hij/zij/het koloniseert
  • wij koloniseren
  • jullie koloniseren
  • zij koloniseren

Simple past

  • I settled
  • you settled
  • he/she/it settled
  • we settled
  • you settled
  • they settled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik koloniseerde
  • jij koloniseerde
  • hij/zij/het koloniseerde
  • wij koloniseerden
  • jullie koloniseerden
  • zij koloniseerden

Present perfect

  • I have settled
  • you have settled
  • he/she/it has settled
  • we have settled
  • you have settled
  • they have settled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekoloniseerd
  • jij hebt gekoloniseerd
  • hij/zij/het heeft gekoloniseerd
  • wij hebben gekoloniseerd
  • jullie hebben gekoloniseerd
  • zij hebben gekoloniseerd

Past perfect

  • I had settled
  • you had settled
  • he/she/it had settled
  • we had settled
  • you had settled
  • they had settled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekoloniseerd
  • jij had gekoloniseerd
  • hij/zij/het had gekoloniseerd
  • wij hadden gekoloniseerd
  • jullie hadden gekoloniseerd
  • zij hadden gekoloniseerd

Future

  • I will settle
  • you will settle
  • he/she/it will settle
  • we will settle
  • you will settle
  • they will settle

Toekomende tijd I

  • ik zal koloniseren
  • jij zult koloniseren
  • hij/zij/het zal koloniseren
  • wij zullen koloniseren
  • jullie zullen koloniseren
  • zij zullen koloniseren

Future perfect

  • I will have settled
  • you will have settled
  • he/she/it will have settled
  • we will have settled
  • you will have settled
  • they will have settled

Toekomende tijd II

  • ik zal gekoloniseerd hebben
  • jij zult gekoloniseerd hebben
  • hij/zij/het zal gekoloniseerd hebben
  • wij zullen gekoloniseerd hebben
  • jullie zullen gekoloniseerd hebben
  • zij zullen gekoloniseerd hebben

Conditional present

  • I would settle
  • you would settle
  • he/she/it would settle
  • we would settle
  • you would settle
  • they would settle

Conditionalis I

  • ik zou koloniseren
  • jij zou koloniseren
  • hij/zij/het zou koloniseren
  • wij zouden koloniseren
  • jullie zouden koloniseren
  • zij zouden koloniseren

Conditional perfect

  • I would have settled
  • you would have settled
  • he/she/it would have settled
  • we would have settled
  • you would have settled
  • they would have settled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekoloniseerd
  • jij zou hebben gekoloniseerd
  • hij/zij/het zou hebben gekoloniseerd
  • wij zouden hebben gekoloniseerd
  • jullie zouden hebben gekoloniseerd
  • zij zouden hebben gekoloniseerd

Imperative

  • you settle
  • you settle

Imperatief

  • jij koloniseer
  • jullie koloniseert

Verwijzingen

Bekijk 31 definitie(s) van settle