Engels

Nederlands

Present

  • I shake
  • you shake
  • he/she/it shakes
  • we shake
  • you shake
  • they shake

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik golf
  • jij golft
  • hij/zij/het golft
  • wij golven
  • jullie golven
  • zij golven

Simple past

  • I shook
  • you shook
  • he/she/it shook
  • we shook
  • you shook
  • they shook

Onvoltooid verleden tijd

  • ik golfde
  • jij golfde
  • hij/zij/het golfde
  • wij golfden
  • jullie golfden
  • zij golfden

Present perfect

  • I have shaken
  • you have shaken
  • he/she/it has shaken
  • we have shaken
  • you have shaken
  • they have shaken

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegolfd
  • jij hebt gegolfd
  • hij/zij/het heeft gegolfd
  • wij hebben gegolfd
  • jullie hebben gegolfd
  • zij hebben gegolfd

Past perfect

  • I had shaken
  • you had shaken
  • he/she/it had shaken
  • we had shaken
  • you had shaken
  • they had shaken

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegolfd
  • jij had gegolfd
  • hij/zij/het had gegolfd
  • wij hadden gegolfd
  • jullie hadden gegolfd
  • zij hadden gegolfd

Future

  • I will shake
  • you will shake
  • he/she/it will shake
  • we will shake
  • you will shake
  • they will shake

Toekomende tijd I

  • ik zal golven
  • jij zult golven
  • hij/zij/het zal golven
  • wij zullen golven
  • jullie zullen golven
  • zij zullen golven

Future perfect

  • I will have shaken
  • you will have shaken
  • he/she/it will have shaken
  • we will have shaken
  • you will have shaken
  • they will have shaken

Toekomende tijd II

  • ik zal gegolfd hebben
  • jij zult gegolfd hebben
  • hij/zij/het zal gegolfd hebben
  • wij zullen gegolfd hebben
  • jullie zullen gegolfd hebben
  • zij zullen gegolfd hebben

Conditional present

  • I would shake
  • you would shake
  • he/she/it would shake
  • we would shake
  • you would shake
  • they would shake

Conditionalis I

  • ik zou golven
  • jij zou golven
  • hij/zij/het zou golven
  • wij zouden golven
  • jullie zouden golven
  • zij zouden golven

Conditional perfect

  • I would have shaken
  • you would have shaken
  • he/she/it would have shaken
  • we would have shaken
  • you would have shaken
  • they would have shaken

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegolfd
  • jij zou hebben gegolfd
  • hij/zij/het zou hebben gegolfd
  • wij zouden hebben gegolfd
  • jullie zouden hebben gegolfd
  • zij zouden hebben gegolfd

Imperative

  • you shake
  • you shake

Imperatief

  • jij golf
  • jullie golft

Verwijzingen

Bekijk 22 definitie(s) van shake