Vervoeging van shake
Onbepaalde wijs (infinitief): to shake
Engels
Nederlands
Present
- I shake
- you shake
- he/she/it shakes
- we shake
- you shake
- they shake
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik huts
- jij hutst
- hij/zij/het hutst
- wij hutsen
- jullie hutsen
- zij hutsen
Simple past
- I shook
- you shook
- he/she/it shook
- we shook
- you shook
- they shook
Onvoltooid verleden tijd
- ik hutste
- jij hutste
- hij/zij/het hutste
- wij hutsten
- jullie hutsten
- zij hutsten
Present perfect
- I have shaken
- you have shaken
- he/she/it has shaken
- we have shaken
- you have shaken
- they have shaken
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehutst
- jij hebt gehutst
- hij/zij/het heeft gehutst
- wij hebben gehutst
- jullie hebben gehutst
- zij hebben gehutst
Past perfect
- I had shaken
- you had shaken
- he/she/it had shaken
- we had shaken
- you had shaken
- they had shaken
Voltooid verleden tijd
- ik had gehutst
- jij had gehutst
- hij/zij/het had gehutst
- wij hadden gehutst
- jullie hadden gehutst
- zij hadden gehutst
Future
- I will shake
- you will shake
- he/she/it will shake
- we will shake
- you will shake
- they will shake
Toekomende tijd I
- ik zal hutsen
- jij zult hutsen
- hij/zij/het zal hutsen
- wij zullen hutsen
- jullie zullen hutsen
- zij zullen hutsen
Future perfect
- I will have shaken
- you will have shaken
- he/she/it will have shaken
- we will have shaken
- you will have shaken
- they will have shaken
Toekomende tijd II
- ik zal gehutst hebben
- jij zult gehutst hebben
- hij/zij/het zal gehutst hebben
- wij zullen gehutst hebben
- jullie zullen gehutst hebben
- zij zullen gehutst hebben
Conditional present
- I would shake
- you would shake
- he/she/it would shake
- we would shake
- you would shake
- they would shake
Conditionalis I
- ik zou hutsen
- jij zou hutsen
- hij/zij/het zou hutsen
- wij zouden hutsen
- jullie zouden hutsen
- zij zouden hutsen
Conditional perfect
- I would have shaken
- you would have shaken
- he/she/it would have shaken
- we would have shaken
- you would have shaken
- they would have shaken
Conditionalis II
- ik zou hebben gehutst
- jij zou hebben gehutst
- hij/zij/het zou hebben gehutst
- wij zouden hebben gehutst
- jullie zouden hebben gehutst
- zij zouden hebben gehutst
Imperative
- you shake
- you shake
Imperatief
- jij huts
- jullie hutst