Vervoeging van snorren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik snor
- jij snort
- hij/zij/het snort
- wij snorren
- jullie snorren
- zij snorren
Présent
- je cherche
- tu cherches
- il/elle cherche
- nous cherchons
- vous cherchez
- ils/elles cherchent
Onvoltooid verleden tijd
- ik snorde
- jij snorde
- hij/zij/het snorde
- wij snorden
- jullie snorden
- zij snorden
Indicatif imparfait
- je cherchais
- tu cherchais
- il/elle cherchait
- nous cherchions
- vous cherchiez
- ils/elles cherchaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesnord
- jij hebt gesnord
- hij/zij/het heeft gesnord
- wij hebben gesnord
- jullie hebben gesnord
- zij hebben gesnord
Indicatif passé composé
- j'ai cherché
- tu as cherché
- il/elle a cherché
- nous avons cherché
- vous avez cherché
- ils/elles ont cherché
Voltooid verleden tijd
- ik had gesnord
- jij had gesnord
- hij/zij/het had gesnord
- wij hadden gesnord
- jullie hadden gesnord
- zij hadden gesnord
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais cherché
- tu avais cherché
- il/elle avait cherché
- nous avions cherché
- vous aviez cherché
- ils/elles avaient cherché
Toekomende tijd I
- ik zal snorren
- jij zult snorren
- hij/zij/het zal snorren
- wij zullen snorren
- jullie zullen snorren
- zij zullen snorren
Indicatif futur
- je chercherai
- tu chercheras
- il/elle cherchera
- nous chercherons
- vous chercherez
- ils/elles chercheront
Toekomende tijd II
- ik zal gesnord hebben
- jij zult gesnord hebben
- hij/zij/het zal gesnord hebben
- wij zullen gesnord hebben
- jullie zullen gesnord hebben
- zij zullen gesnord hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai cherché
- tu auras cherché
- il/elle aura cherché
- nous aurons cherché
- vous aurez cherché
- ils/elles auront cherché
Conditionalis I
- ik zou snorren
- jij zou snorren
- hij/zij/het zou snorren
- wij zouden snorren
- jullie zouden snorren
- zij zouden snorren
Conditionnel présent
- je chercherais
- tu chercherais
- il/elle chercherait
- nous chercherions
- vous chercheriez
- ils/elles chercheraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gesnord
- jij zou hebben gesnord
- hij/zij/het zou hebben gesnord
- wij zouden hebben gesnord
- jullie zouden hebben gesnord
- zij zouden hebben gesnord
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais cherché
- tu aurais cherché
- il/elle aurait cherché
- nous aurions cherché
- vous auriez cherché
- ils/elles auraient cherché
Imperatief
- jij snor
- jullie snort
Impératif
- tu cherche
- vous cherchez