Vervoeging van sommeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sommeer
  • jij sommeert
  • hij/zij/het sommeert
  • wij sommeren
  • jullie sommeren
  • zij sommeren

Present

  • I command
  • you command
  • he/she/it commands
  • we command
  • you command
  • they command

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sommeerde
  • jij sommeerde
  • hij/zij/het sommeerde
  • wij sommeerden
  • jullie sommeerden
  • zij sommeerden

Simple past

  • I commanded
  • you commanded
  • he/she/it commanded
  • we commanded
  • you commanded
  • they commanded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesommeerd
  • jij hebt gesommeerd
  • hij/zij/het heeft gesommeerd
  • wij hebben gesommeerd
  • jullie hebben gesommeerd
  • zij hebben gesommeerd

Present perfect

  • I have commanded
  • you have commanded
  • he/she/it has commanded
  • we have commanded
  • you have commanded
  • they have commanded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesommeerd
  • jij had gesommeerd
  • hij/zij/het had gesommeerd
  • wij hadden gesommeerd
  • jullie hadden gesommeerd
  • zij hadden gesommeerd

Past perfect

  • I had commanded
  • you had commanded
  • he/she/it had commanded
  • we had commanded
  • you had commanded
  • they had commanded

Toekomende tijd I

  • ik zal sommeren
  • jij zult sommeren
  • hij/zij/het zal sommeren
  • wij zullen sommeren
  • jullie zullen sommeren
  • zij zullen sommeren

Future

  • I will command
  • you will command
  • he/she/it will command
  • we will command
  • you will command
  • they will command

Toekomende tijd II

  • ik zal gesommeerd hebben
  • jij zult gesommeerd hebben
  • hij/zij/het zal gesommeerd hebben
  • wij zullen gesommeerd hebben
  • jullie zullen gesommeerd hebben
  • zij zullen gesommeerd hebben

Future perfect

  • I will have commanded
  • you will have commanded
  • he/she/it will have commanded
  • we will have commanded
  • you will have commanded
  • they will have commanded

Conditionalis I

  • ik zou sommeren
  • jij zou sommeren
  • hij/zij/het zou sommeren
  • wij zouden sommeren
  • jullie zouden sommeren
  • zij zouden sommeren

Conditional present

  • I would command
  • you would command
  • he/she/it would command
  • we would command
  • you would command
  • they would command

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesommeerd
  • jij zou hebben gesommeerd
  • hij/zij/het zou hebben gesommeerd
  • wij zouden hebben gesommeerd
  • jullie zouden hebben gesommeerd
  • zij zouden hebben gesommeerd

Conditional perfect

  • I would have commanded
  • you would have commanded
  • he/she/it would have commanded
  • we would have commanded
  • you would have commanded
  • they would have commanded

Imperatief

  • jij sommeer
  • jullie sommeert

Imperative

  • you command
  • you command

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sommeren