Vervoeging van spenderen
Onbepaalde wijs (infinitief): spenderen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spendeer
- jij spendeert
- hij/zij/het spendeert
- wij spenderen
- jullie spenderen
- zij spenderen
Präsens Indikativ
- ich verausgabe
- du verausgabst
- er/sie/es verausgabt
- wir verausgaben
- ihr verausgabt
- sie verausgaben
Onvoltooid verleden tijd
- ik spendeerde
- jij spendeerde
- hij/zij/het spendeerde
- wij spendeerden
- jullie spendeerden
- zij spendeerden
Präteritum Indikativ
- ich verausgabte
- du verausgabtest
- er/sie/es verausgabte
- wir verausgabten
- ihr verausgabtet
- sie verausgabten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespendeerd
- jij hebt gespendeerd
- hij/zij/het heeft gespendeerd
- wij hebben gespendeerd
- jullie hebben gespendeerd
- zij hebben gespendeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe verausgabt
- du hast verausgabt
- er/sie/es hat verausgabt
- wir haben verausgabt
- ihr habt verausgabt
- sie haben verausgabt
Voltooid verleden tijd
- ik had gespendeerd
- jij had gespendeerd
- hij/zij/het had gespendeerd
- wij hadden gespendeerd
- jullie hadden gespendeerd
- zij hadden gespendeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte verausgabt
- du hattest verausgabt
- er/sie/es hatte verausgabt
- wir hatten verausgabt
- ihr hattet verausgabt
- sie hatten verausgabt
Toekomende tijd I
- ik zal spenderen
- jij zult spenderen
- hij/zij/het zal spenderen
- wij zullen spenderen
- jullie zullen spenderen
- zij zullen spenderen
Futur I Indikativ
- ich werde verausgaben
- du wirst verausgaben
- er/sie/es wird verausgaben
- wir werden verausgaben
- ihr werdet verausgaben
- sie werden verausgaben
Toekomende tijd II
- ik zal gespendeerd hebben
- jij zult gespendeerd hebben
- hij/zij/het zal gespendeerd hebben
- wij zullen gespendeerd hebben
- jullie zullen gespendeerd hebben
- zij zullen gespendeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde verausgabt haben
- du wirst verausgabt haben
- er/sie/es wird verausgabt haben
- wir werden verausgabt haben
- ihr werdet verausgabt haben
- sie werden verausgabt haben
Conditionalis I
- ik zou spenderen
- jij zou spenderen
- hij/zij/het zou spenderen
- wij zouden spenderen
- jullie zouden spenderen
- zij zouden spenderen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verausgaben
- du würdest verausgaben
- er/sie/es würde verausgaben
- wir würden verausgaben
- ihr würdet verausgaben
- sie würden verausgaben
Conditionalis II
- ik zou hebben gespendeerd
- jij zou hebben gespendeerd
- hij/zij/het zou hebben gespendeerd
- wij zouden hebben gespendeerd
- jullie zouden hebben gespendeerd
- zij zouden hebben gespendeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verausgabt haben
- du würdest verausgabt haben
- er/sie/es würde verausgabt haben
- wir würden verausgabt haben
- ihr würdet verausgabt haben
- sie würden verausgabt haben
Imperatief
- jij spendeer
- jullie spendeert
Imperativ
- du verausgab(e)
- ihr verausgabt