Vervoeging van sporen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spoor
  • jij spoort
  • hij/zij/het spoort
  • wij sporen
  • jullie sporen
  • zij sporen

Present

  • I correspond
  • you correspond
  • he/she/it corresponds
  • we correspond
  • you correspond
  • they correspond

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spoorde
  • jij spoorde
  • hij/zij/het spoorde
  • wij spoorden
  • jullie spoorden
  • zij spoorden

Simple past

  • I corresponded
  • you corresponded
  • he/she/it corresponded
  • we corresponded
  • you corresponded
  • they corresponded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespoord
  • jij hebt gespoord
  • hij/zij/het heeft gespoord
  • wij hebben gespoord
  • jullie hebben gespoord
  • zij hebben gespoord

Present perfect

  • I have corresponded
  • you have corresponded
  • he/she/it has corresponded
  • we have corresponded
  • you have corresponded
  • they have corresponded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespoord
  • jij had gespoord
  • hij/zij/het had gespoord
  • wij hadden gespoord
  • jullie hadden gespoord
  • zij hadden gespoord

Past perfect

  • I had corresponded
  • you had corresponded
  • he/she/it had corresponded
  • we had corresponded
  • you had corresponded
  • they had corresponded

Toekomende tijd I

  • ik zal sporen
  • jij zult sporen
  • hij/zij/het zal sporen
  • wij zullen sporen
  • jullie zullen sporen
  • zij zullen sporen

Future

  • I will correspond
  • you will correspond
  • he/she/it will correspond
  • we will correspond
  • you will correspond
  • they will correspond

Toekomende tijd II

  • ik zal gespoord hebben
  • jij zult gespoord hebben
  • hij/zij/het zal gespoord hebben
  • wij zullen gespoord hebben
  • jullie zullen gespoord hebben
  • zij zullen gespoord hebben

Future perfect

  • I will have corresponded
  • you will have corresponded
  • he/she/it will have corresponded
  • we will have corresponded
  • you will have corresponded
  • they will have corresponded

Conditionalis I

  • ik zou sporen
  • jij zou sporen
  • hij/zij/het zou sporen
  • wij zouden sporen
  • jullie zouden sporen
  • zij zouden sporen

Conditional present

  • I would correspond
  • you would correspond
  • he/she/it would correspond
  • we would correspond
  • you would correspond
  • they would correspond

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespoord
  • jij zou hebben gespoord
  • hij/zij/het zou hebben gespoord
  • wij zouden hebben gespoord
  • jullie zouden hebben gespoord
  • zij zouden hebben gespoord

Conditional perfect

  • I would have corresponded
  • you would have corresponded
  • he/she/it would have corresponded
  • we would have corresponded
  • you would have corresponded
  • they would have corresponded

Imperatief

  • jij spoor
  • jullie spoort

Imperative

  • you correspond
  • you correspond

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sporen