Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik steek
  • jij steekt
  • hij/zij/het steekt
  • wij steken
  • jullie steken
  • zij steken

Present

  • I offend
  • you offend
  • he/she/it offends
  • we offend
  • you offend
  • they offend

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stak
  • jij stak
  • hij/zij/het stak
  • wij staken
  • jullie staken
  • zij staken

Simple past

  • I offended
  • you offended
  • he/she/it offended
  • we offended
  • you offended
  • they offended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestoken
  • jij hebt gestoken
  • hij/zij/het heeft gestoken
  • wij hebben gestoken
  • jullie hebben gestoken
  • zij hebben gestoken

Present perfect

  • I have offended
  • you have offended
  • he/she/it has offended
  • we have offended
  • you have offended
  • they have offended

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestoken
  • jij had gestoken
  • hij/zij/het had gestoken
  • wij hadden gestoken
  • jullie hadden gestoken
  • zij hadden gestoken

Past perfect

  • I had offended
  • you had offended
  • he/she/it had offended
  • we had offended
  • you had offended
  • they had offended

Toekomende tijd I

  • ik zal steken
  • jij zult steken
  • hij/zij/het zal steken
  • wij zullen steken
  • jullie zullen steken
  • zij zullen steken

Future

  • I will offend
  • you will offend
  • he/she/it will offend
  • we will offend
  • you will offend
  • they will offend

Toekomende tijd II

  • ik zal gestoken hebben
  • jij zult gestoken hebben
  • hij/zij/het zal gestoken hebben
  • wij zullen gestoken hebben
  • jullie zullen gestoken hebben
  • zij zullen gestoken hebben

Future perfect

  • I will have offended
  • you will have offended
  • he/she/it will have offended
  • we will have offended
  • you will have offended
  • they will have offended

Conditionalis I

  • ik zou steken
  • jij zou steken
  • hij/zij/het zou steken
  • wij zouden steken
  • jullie zouden steken
  • zij zouden steken

Conditional present

  • I would offend
  • you would offend
  • he/she/it would offend
  • we would offend
  • you would offend
  • they would offend

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestoken
  • jij zou hebben gestoken
  • hij/zij/het zou hebben gestoken
  • wij zouden hebben gestoken
  • jullie zouden hebben gestoken
  • zij zouden hebben gestoken

Conditional perfect

  • I would have offended
  • you would have offended
  • he/she/it would have offended
  • we would have offended
  • you would have offended
  • they would have offended

Imperatief

  • jij steek
  • jullie steekt

Imperative

  • you offend
  • you offend

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van steken