Vervoeging van stillen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het stilt
  • zij stillen

Präsens Indikativ

  • er/sie/es dampft
  • sie dampfen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het stilde
  • zij stilden

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es dampfte
  • sie dampften

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gestild
  • zij hebben gestild

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gedampft
  • sie haben gedampft

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gestild
  • zij hadden gestild

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gedampft
  • sie hatten gedampft

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal stillen
  • zij zullen stillen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird dampfen
  • sie werden dampfen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gestild hebben
  • zij zullen gestild hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gedampft haben
  • sie werden gedampft haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou stillen
  • zij zouden stillen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde dampfen
  • sie würden dampfen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou hebben gestild
  • zij zouden hebben gestild

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gedampft haben
  • sie würden gedampft haben

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van stillen