Vervoeging van strike
Onbepaalde wijs (infinitief): to strike
41 alternatieve vertalingen
- aandoen
- aangrijpen
- aanlopen
- aanmunten
- aanstrijken
- aantreffen
- bevinden
- branden
- draaien
- frapperen
- gaan
- halen
- houwen
- inboezemen
- inbreken
- inslaan
- invallen
- klappen
- kleppen
- klinken
- kloppen
- meppen
- munten
- opdiepen
- opduikelen
- opduiken
- opvallen
- overgaan
- percuteren
- raken
- slaan
- staken
- stoten
- strijken
- stuiten
- tegenkomen
- teisteren
- toevallen
- treffen
- verbranden
- vinden
Engels
Nederlands
Present
- I strike
- you strike
- he/she/it strikes
- we strike
- you strike
- they strike
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boor aan
- jij boort aan
- hij/zij/het boort aan
- wij boren aan
- jullie boren aan
- zij boren aan
Simple past
- I struck
- you struck
- he/she/it struck
- we struck
- you struck
- they struck
Onvoltooid verleden tijd
- ik boorde aan
- jij boorde aan
- hij/zij/het boorde aan
- wij boorden aan
- jullie boorden aan
- zij boorden aan
Present perfect
- I have struck
- you have struck
- he/she/it has struck
- we have struck
- you have struck
- they have struck
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeboord
- jij hebt aangeboord
- hij/zij/het heeft aangeboord
- wij hebben aangeboord
- jullie hebben aangeboord
- zij hebben aangeboord
Past perfect
- I had struck
- you had struck
- he/she/it had struck
- we had struck
- you had struck
- they had struck
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeboord
- jij had aangeboord
- hij/zij/het had aangeboord
- wij hadden aangeboord
- jullie hadden aangeboord
- zij hadden aangeboord
Future
- I will strike
- you will strike
- he/she/it will strike
- we will strike
- you will strike
- they will strike
Toekomende tijd I
- ik zal aanboren
- jij zult aanboren
- hij/zij/het zal aanboren
- wij zullen aanboren
- jullie zullen aanboren
- zij zullen aanboren
Future perfect
- I will have struck
- you will have struck
- he/she/it will have struck
- we will have struck
- you will have struck
- they will have struck
Toekomende tijd II
- ik zal aangeboord hebben
- jij zult aangeboord hebben
- hij/zij/het zal aangeboord hebben
- wij zullen aangeboord hebben
- jullie zullen aangeboord hebben
- zij zullen aangeboord hebben
Conditional present
- I would strike
- you would strike
- he/she/it would strike
- we would strike
- you would strike
- they would strike
Conditionalis I
- ik zou aanboren
- jij zou aanboren
- hij/zij/het zou aanboren
- wij zouden aanboren
- jullie zouden aanboren
- zij zouden aanboren
Conditional perfect
- I would have struck
- you would have struck
- he/she/it would have struck
- we would have struck
- you would have struck
- they would have struck
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeboord
- jij zou hebben aangeboord
- hij/zij/het zou hebben aangeboord
- wij zouden hebben aangeboord
- jullie zouden hebben aangeboord
- zij zouden hebben aangeboord
Imperative
- you strike
- you strike
Imperatief
- jij boor aan
- jullie boort aan