Engels

Nederlands

Present

  • I strike
  • you strike
  • he/she/it strikes
  • we strike
  • you strike
  • they strike

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik duik op
  • jij duikt op
  • hij/zij/het duikt op
  • wij duiken op
  • jullie duiken op
  • zij duiken op

Simple past

  • I struck
  • you struck
  • he/she/it struck
  • we struck
  • you struck
  • they struck

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dook op
  • jij dook op
  • hij/zij/het dook op
  • wij doken op
  • jullie doken op
  • zij doken op

Present perfect

  • I have struck
  • you have struck
  • he/she/it has struck
  • we have struck
  • you have struck
  • they have struck

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgedoken
  • jij hebt opgedoken
  • hij/zij/het heeft opgedoken
  • wij hebben opgedoken
  • jullie hebben opgedoken
  • zij hebben opgedoken

Past perfect

  • I had struck
  • you had struck
  • he/she/it had struck
  • we had struck
  • you had struck
  • they had struck

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgedoken
  • jij had opgedoken
  • hij/zij/het had opgedoken
  • wij hadden opgedoken
  • jullie hadden opgedoken
  • zij hadden opgedoken

Future

  • I will strike
  • you will strike
  • he/she/it will strike
  • we will strike
  • you will strike
  • they will strike

Toekomende tijd I

  • ik zal opduiken
  • jij zult opduiken
  • hij/zij/het zal opduiken
  • wij zullen opduiken
  • jullie zullen opduiken
  • zij zullen opduiken

Future perfect

  • I will have struck
  • you will have struck
  • he/she/it will have struck
  • we will have struck
  • you will have struck
  • they will have struck

Toekomende tijd II

  • ik zal opgedoken hebben
  • jij zult opgedoken hebben
  • hij/zij/het zal opgedoken hebben
  • wij zullen opgedoken hebben
  • jullie zullen opgedoken hebben
  • zij zullen opgedoken hebben

Conditional present

  • I would strike
  • you would strike
  • he/she/it would strike
  • we would strike
  • you would strike
  • they would strike

Conditionalis I

  • ik zou opduiken
  • jij zou opduiken
  • hij/zij/het zou opduiken
  • wij zouden opduiken
  • jullie zouden opduiken
  • zij zouden opduiken

Conditional perfect

  • I would have struck
  • you would have struck
  • he/she/it would have struck
  • we would have struck
  • you would have struck
  • they would have struck

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgedoken
  • jij zou hebben opgedoken
  • hij/zij/het zou hebben opgedoken
  • wij zouden hebben opgedoken
  • jullie zouden hebben opgedoken
  • zij zouden hebben opgedoken

Imperative

  • you strike
  • you strike

Imperatief

  • jij duik op
  • jullie duikt op

Verwijzingen

Bekijk 24 definitie(s) van strike