Vervoeging van stromen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het stroomt
- zij stromen
Presente
- lui/lei/Lei scorre
- loro/Loro scorrono
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het stroomde
- zij stroomden
Imperfetto
- lui/lei/Lei scorreva
- loro/Loro scorrevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gestroomd
- zij hebben gestroomd
Passato prossimo
- lui/lei/Lei ha scorso
- loro/Loro hanno scorso
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gestroomd
- zij hadden gestroomd
Trapassato prossimo
- lui/lei/Lei aveva scorso
- loro/Loro avevano scorso
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal stromen
- zij zult stromen
Futuro semplice
- lui/lei/Lei scorrerà
- loro/Loro scorreranno
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gestroomd hebben
- zij zult gestroomd hebben
Futuro anteriore
- lui/lei/Lei avrà scorso
- loro/Loro avranno scorso
Conditionalis I
- hij/zij/het zal stromen
- zij zullen stromen
Condizionale presente
- lui/lei/Lei scorrerebbe
- loro/Loro scorrerebbero
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gestroomd
- zij zullen hebben gestroomd
Condizionale passato
- lui/lei/Lei avrebbe scorso
- loro/Loro avrebbero scorso