Vervoeging van tanen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik taan
  • jij taant
  • hij/zij/het taant
  • wij tanen
  • jullie tanen
  • zij tanen

Indicativo presente

  • yo amaíno
  • amaínas
  • él/ella amaína
  • nosotros amainamos
  • vosotros amaináis
  • ellos/ellas amaínan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik taande
  • jij taande
  • hij/zij/het taande
  • wij taanden
  • jullie taanden
  • zij taanden

Indefinido

  • yo amainé
  • amainaste
  • él/ella amainó
  • nosotros amainamos
  • vosotros amainasteis
  • ellos/ellas amainaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getaand
  • jij hebt getaand
  • hij/zij/het heeft getaand
  • wij hebben getaand
  • jullie hebben getaand
  • zij hebben getaand

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he amainado
  • has amainado
  • él/ella ha amainado
  • nosotros hemos amainado
  • vosotros habéis amainado
  • ellos/ellas han amainado

Voltooid verleden tijd

  • ik had getaand
  • jij had getaand
  • hij/zij/het had getaand
  • wij hadden getaand
  • jullie hadden getaand
  • zij hadden getaand

Pluscuamperfecto

  • yo había amainado
  • habías amainado
  • él/ella había amainado
  • nosotros habíamos amainado
  • vosotros habíais amainado
  • ellos/ellas habían amainado

Toekomende tijd I

  • ik zal tanen
  • jij zult tanen
  • hij/zij/het zal tanen
  • wij zullen tanen
  • jullie zullen tanen
  • zij zullen tanen

Futuro I

  • yo amainaré
  • amainarás
  • él/ella amainará
  • nosotros amainaremos
  • vosotros amainaréis
  • ellos/ellas amainarán

Toekomende tijd II

  • ik zal getaand hebben
  • jij zult getaand hebben
  • hij/zij/het zal getaand hebben
  • wij zullen getaand hebben
  • jullie zullen getaand hebben
  • zij zullen getaand hebben

Futuro perfecto

  • yo habré amainado
  • habrás amainado
  • él/ella habrá amainado
  • nosotros habremos amainado
  • vosotros habréis amainado
  • ellos/ellas habrán amainado

Conditionalis I

  • ik zou tanen
  • jij zou tanen
  • hij/zij/het zou tanen
  • wij zouden tanen
  • jullie zouden tanen
  • zij zouden tanen

Condicional

  • yo amainaría
  • amainarías
  • él/ella amainaría
  • nosotros amainaríamos
  • vosotros amainaríais
  • ellos/ellas amainarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben getaand
  • jij zou hebben getaand
  • hij/zij/het zou hebben getaand
  • wij zouden hebben getaand
  • jullie zouden hebben getaand
  • zij zouden hebben getaand

Condicional perfecto

  • yo habría amainado
  • habrías amainado
  • él/ella habría amainado
  • nosotros habríamos amainado
  • vosotros habríais amainado
  • ellos/ellas habrían amainado

Imperatief

  • jij taan
  • jullie taant

Imperativo presente

  • amaína
  • vosotros amainad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tanen