Vervoeging van temmen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tem
- jij temt
- hij/zij/het temt
- wij temmen
- jullie temmen
- zij temmen
Presente
- io calmo
- tu calmi
- lui/lei/Lei calma
- noi calmiamo
- voi/Voi calmate
- loro/Loro calmano
Onvoltooid verleden tijd
- ik temde
- jij temde
- hij/zij/het temde
- wij temden
- jullie temden
- zij temden
Imperfetto
- io calmavo
- tu calmavi
- lui/lei/Lei calmava
- noi calmavamo
- voi/Voi calmavate
- loro/Loro calmavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getemd
- jij hebt getemd
- hij/zij/het heeft getemd
- wij hebben getemd
- jullie hebben getemd
- zij hebben getemd
Passato prossimo
- io ho calmato
- tu hai calmato
- lui/lei/Lei ha calmato
- noi abbiamo calmato
- voi/Voi avete calmato
- loro/Loro hanno calmato
Voltooid verleden tijd
- ik had getemd
- jij had getemd
- hij/zij/het had getemd
- wij hadden getemd
- jullie hadden getemd
- zij hadden getemd
Trapassato prossimo
- io avevo calmato
- tu avevi calmato
- lui/lei/Lei aveva calmato
- noi avevamo calmato
- voi/Voi avevate calmato
- loro/Loro avevano calmato
Toekomende tijd I
- ik zal temmen
- jij zult temmen
- hij/zij/het zal temmen
- wij zullen temmen
- jullie zullen temmen
- zij zullen temmen
Futuro semplice
- io calmerò
- tu calmerai
- lui/lei/Lei calmerà
- noi calmeremo
- voi/Voi calmerete
- loro/Loro calmeranno
Toekomende tijd II
- ik zal getemd hebben
- jij zult getemd hebben
- hij/zij/het zal getemd hebben
- wij zullen getemd hebben
- jullie zullen getemd hebben
- zij zullen getemd hebben
Futuro anteriore
- io avrò calmato
- tu avrai calmato
- lui/lei/Lei avrà calmato
- noi avremo calmato
- voi/Voi avrete calmato
- loro/Loro avranno calmato
Conditionalis I
- ik zou temmen
- jij zou temmen
- hij/zij/het zou temmen
- wij zouden temmen
- jullie zouden temmen
- zij zouden temmen
Condizionale presente
- io calmerei
- tu calmeresti
- lui/lei/Lei calmerebbe
- noi calmeremmo
- voi/Voi calmereste
- loro/Loro calmerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben getemd
- jij zou hebben getemd
- hij/zij/het zou hebben getemd
- wij zouden hebben getemd
- jullie zouden hebben getemd
- zij zouden hebben getemd
Condizionale passato
- io avrei calmato
- tu avresti calmato
- lui/lei/Lei avrebbe calmato
- noi avremmo calmato
- voi/Voi avreste calmato
- loro/Loro avrebbero calmato
Imperatief
- jij tem
- jullie temt
Imperativo
- tu calma
- voi/Voi calmate