Vervoeging van temperen
Onbepaalde wijs (infinitief): temperen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik temper
- jij tempert
- hij/zij/het tempert
- wij temperen
- jullie temperen
- zij temperen
Präsens Indikativ
- ich erhärte
- du erhärtest
- er/sie/es erhärtet
- wir erhärten
- ihr erhärtet
- sie erhärten
Onvoltooid verleden tijd
- ik temperde
- jij temperde
- hij/zij/het temperde
- wij temperden
- jullie temperden
- zij temperden
Präteritum Indikativ
- ich erhärtete
- du erhärtetest
- er/sie/es erhärtete
- wir erhärteten
- ihr erhärtetet
- sie erhärteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getemperd
- jij hebt getemperd
- hij/zij/het heeft getemperd
- wij hebben getemperd
- jullie hebben getemperd
- zij hebben getemperd
Perfekt Indikativ
- ich habe erhärtet
- du hast erhärtet
- er/sie/es hat erhärtet
- wir haben erhärtet
- ihr habt erhärtet
- sie haben erhärtet
Voltooid verleden tijd
- ik had getemperd
- jij had getemperd
- hij/zij/het had getemperd
- wij hadden getemperd
- jullie hadden getemperd
- zij hadden getemperd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte erhärtet
- du hattest erhärtet
- er/sie/es hatte erhärtet
- wir hatten erhärtet
- ihr hattet erhärtet
- sie hatten erhärtet
Toekomende tijd I
- ik zal temperen
- jij zult temperen
- hij/zij/het zal temperen
- wij zullen temperen
- jullie zullen temperen
- zij zullen temperen
Futur I Indikativ
- ich werde erhärten
- du wirst erhärten
- er/sie/es wird erhärten
- wir werden erhärten
- ihr werdet erhärten
- sie werden erhärten
Toekomende tijd II
- ik zal getemperd hebben
- jij zult getemperd hebben
- hij/zij/het zal getemperd hebben
- wij zullen getemperd hebben
- jullie zullen getemperd hebben
- zij zullen getemperd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde erhärtet haben
- du wirst erhärtet haben
- er/sie/es wird erhärtet haben
- wir werden erhärtet haben
- ihr werdet erhärtet haben
- sie werden erhärtet haben
Conditionalis I
- ik zou temperen
- jij zou temperen
- hij/zij/het zou temperen
- wij zouden temperen
- jullie zouden temperen
- zij zouden temperen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erhärten
- du würdest erhärten
- er/sie/es würde erhärten
- wir würden erhärten
- ihr würdet erhärten
- sie würden erhärten
Conditionalis II
- ik zou hebben getemperd
- jij zou hebben getemperd
- hij/zij/het zou hebben getemperd
- wij zouden hebben getemperd
- jullie zouden hebben getemperd
- zij zouden hebben getemperd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde erhärtet haben
- du würdest erhärtet haben
- er/sie/es würde erhärtet haben
- wir würden erhärtet haben
- ihr würdet erhärtet haben
- sie würden erhärtet haben
Imperatief
- jij temper
- jullie tempert
Imperativ
- du erhärte
- ihr erhärtet