Vervoeging van terugbellen

Onbepaalde wijs (infinitief): terugbellen

Vertaling: ritelefonare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bel terug
  • jij belt terug
  • hij/zij/het belt terug
  • wij bellen terug
  • jullie bellen terug
  • zij bellen terug

Presente

  • io ritelefono
  • tu ritelefoni
  • lui/lei/Lei ritelefona
  • noi ritelefoniamo
  • voi/Voi ritelefonate
  • loro/Loro ritelefonano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik belde terug
  • jij belde terug
  • hij/zij/het belde terug
  • wij belden terug
  • jullie belden terug
  • zij belden terug

Imperfetto

  • io ritelefonavo
  • tu ritelefonavi
  • lui/lei/Lei ritelefonava
  • noi ritelefonavamo
  • voi/Voi ritelefonavate
  • loro/Loro ritelefonavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb teruggebeld
  • jij hebt teruggebeld
  • hij/zij/het heeft teruggebeld
  • wij hebben teruggebeld
  • jullie hebben teruggebeld
  • zij hebben teruggebeld

Passato prossimo

  • io ho ritelefonato
  • tu hai ritelefonato
  • lui/lei/Lei ha ritelefonato
  • noi abbiamo ritelefonato
  • voi/Voi avete ritelefonato
  • loro/Loro hanno ritelefonato

Voltooid verleden tijd

  • ik had teruggebeld
  • jij had teruggebeld
  • hij/zij/het had teruggebeld
  • wij hadden teruggebeld
  • jullie hadden teruggebeld
  • zij hadden teruggebeld

Trapassato prossimo

  • io avevo ritelefonato
  • tu avevi ritelefonato
  • lui/lei/Lei aveva ritelefonato
  • noi avevamo ritelefonato
  • voi/Voi avevate ritelefonato
  • loro/Loro avevano ritelefonato

Toekomende tijd I

  • ik zal terugbellen
  • jij zult terugbellen
  • hij/zij/het zal terugbellen
  • wij zullen terugbellen
  • jullie zullen terugbellen
  • zij zullen terugbellen

Futuro semplice

  • io ritelefonerò
  • tu ritelefonerai
  • lui/lei/Lei ritelefonerà
  • noi ritelefoneremo
  • voi/Voi ritelefonerete
  • loro/Loro ritelefoneranno

Toekomende tijd II

  • ik zal teruggebeld hebben
  • jij zult teruggebeld hebben
  • hij/zij/het zal teruggebeld hebben
  • wij zullen teruggebeld hebben
  • jullie zullen teruggebeld hebben
  • zij zullen teruggebeld hebben

Futuro anteriore

  • io avrò ritelefonato
  • tu avrai ritelefonato
  • lui/lei/Lei avrà ritelefonato
  • noi avremo ritelefonato
  • voi/Voi avrete ritelefonato
  • loro/Loro avranno ritelefonato

Conditionalis I

  • ik zou terugbellen
  • jij zou terugbellen
  • hij/zij/het zou terugbellen
  • wij zouden terugbellen
  • jullie zouden terugbellen
  • zij zouden terugbellen

Condizionale presente

  • io ritelefonerei
  • tu ritelefoneresti
  • lui/lei/Lei ritelefonerebbe
  • noi ritelefoneremmo
  • voi/Voi ritelefonereste
  • loro/Loro ritelefonerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben teruggebeld
  • jij zou hebben teruggebeld
  • hij/zij/het zou hebben teruggebeld
  • wij zouden hebben teruggebeld
  • jullie zouden hebben teruggebeld
  • zij zouden hebben teruggebeld

Condizionale passato

  • io avrei ritelefonato
  • tu avresti ritelefonato
  • lui/lei/Lei avrebbe ritelefonato
  • noi avremmo ritelefonato
  • voi/Voi avreste ritelefonato
  • loro/Loro avrebbero ritelefonato

Imperatief

  • jij bel terug
  • jullie belt terug

Imperativo

  • tu ritelefona
  • voi/Voi ritelefonate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van terugbellen