Vervoeging van terugnemen
Onbepaalde wijs (infinitief): terugnemen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik neem terug
- jij neemt terug
- hij/zij/het neemt terug
- wij nemen terug
- jullie nemen terug
- zij nemen terug
Präsens Indikativ
- ich ziehe zurück
- du ziehst zurück
- er/sie/es zieht zurück
- wir ziehen zurück
- ihr zieht zurück
- sie ziehen zurück
Onvoltooid verleden tijd
- ik nam terug
- jij nam terug
- hij/zij/het nam terug
- wij namen terug
- jullie namen terug
- zij namen terug
Präteritum Indikativ
- ich zog zurück
- du zogst zurück
- er/sie/es zog zurück
- wir zogen zurück
- ihr zogt zurück
- sie zogen zurück
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggenomen
- jij hebt teruggenomen
- hij/zij/het heeft teruggenomen
- wij hebben teruggenomen
- jullie hebben teruggenomen
- zij hebben teruggenomen
Perfekt Indikativ
- ich habe zurückgezogen
- du hast zurückgezogen
- er/sie/es hat zurückgezogen
- wir haben zurückgezogen
- ihr habt zurückgezogen
- sie haben zurückgezogen
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggenomen
- jij had teruggenomen
- hij/zij/het had teruggenomen
- wij hadden teruggenomen
- jullie hadden teruggenomen
- zij hadden teruggenomen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte zurückgezogen
- du hattest zurückgezogen
- er/sie/es hatte zurückgezogen
- wir hatten zurückgezogen
- ihr hattet zurückgezogen
- sie hatten zurückgezogen
Toekomende tijd I
- ik zal terugnemen
- jij zult terugnemen
- hij/zij/het zal terugnemen
- wij zullen terugnemen
- jullie zullen terugnemen
- zij zullen terugnemen
Futur I Indikativ
- ich werde zurückziehen
- du wirst zurückziehen
- er/sie/es wird zurückziehen
- wir werden zurückziehen
- ihr werdet zurückziehen
- sie werden zurückziehen
Toekomende tijd II
- ik zal teruggenomen hebben
- jij zult teruggenomen hebben
- hij/zij/het zal teruggenomen hebben
- wij zullen teruggenomen hebben
- jullie zullen teruggenomen hebben
- zij zullen teruggenomen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde zurückgezogen haben
- du wirst zurückgezogen haben
- er/sie/es wird zurückgezogen haben
- wir werden zurückgezogen haben
- ihr werdet zurückgezogen haben
- sie werden zurückgezogen haben
Conditionalis I
- ik zou terugnemen
- jij zou terugnemen
- hij/zij/het zou terugnemen
- wij zouden terugnemen
- jullie zouden terugnemen
- zij zouden terugnemen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zurückziehen
- du würdest zurückziehen
- er/sie/es würde zurückziehen
- wir würden zurückziehen
- ihr würdet zurückziehen
- sie würden zurückziehen
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggenomen
- jij zou hebben teruggenomen
- hij/zij/het zou hebben teruggenomen
- wij zouden hebben teruggenomen
- jullie zouden hebben teruggenomen
- zij zouden hebben teruggenomen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde zurückgezogen haben
- du würdest zurückgezogen haben
- er/sie/es würde zurückgezogen haben
- wir würden zurückgezogen haben
- ihr würdet zurückgezogen haben
- sie würden zurückgezogen haben
Imperatief
- jij neem terug
- jullie neemt terug
Imperativ
- du ziehe zurück
- ihr zieht zurück