Vervoeging van terugvinden
Onbepaalde wijs (infinitief): terugvinden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vind terug
- jij vindt terug
- hij/zij/het vindt terug
- wij vinden terug
- jullie vinden terug
- zij vinden terug
Présent
- je reconnais
- tu reconnais
- il/elle reconnaît
- nous reconnaissons
- vous reconnaissez
- ils/elles reconnaissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vond terug
- jij vond terug
- hij/zij/het vond terug
- wij vonden terug
- jullie vonden terug
- zij vonden terug
Indicatif imparfait
- je reconnaissais
- tu reconnaissais
- il/elle reconnaissait
- nous reconnaissions
- vous reconnaissiez
- ils/elles reconnaissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggevonden
- jij hebt teruggevonden
- hij/zij/het heeft teruggevonden
- wij hebben teruggevonden
- jullie hebben teruggevonden
- zij hebben teruggevonden
Indicatif passé composé
- j'ai reconnu
- tu as reconnu
- il/elle a reconnu
- nous avons reconnu
- vous avez reconnu
- ils/elles ont reconnu
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggevonden
- jij had teruggevonden
- hij/zij/het had teruggevonden
- wij hadden teruggevonden
- jullie hadden teruggevonden
- zij hadden teruggevonden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais reconnu
- tu avais reconnu
- il/elle avait reconnu
- nous avions reconnu
- vous aviez reconnu
- ils/elles avaient reconnu
Toekomende tijd I
- ik zal terugvinden
- jij zult terugvinden
- hij/zij/het zal terugvinden
- wij zullen terugvinden
- jullie zullen terugvinden
- zij zullen terugvinden
Indicatif futur
- je reconnaîtrai
- tu reconnaîtras
- il/elle reconnaîtra
- nous reconnaîtrons
- vous reconnaîtrez
- ils/elles reconnaîtront
Toekomende tijd II
- ik zal teruggevonden hebben
- jij zult teruggevonden hebben
- hij/zij/het zal teruggevonden hebben
- wij zullen teruggevonden hebben
- jullie zullen teruggevonden hebben
- zij zullen teruggevonden hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai reconnu
- tu auras reconnu
- il/elle aura reconnu
- nous aurons reconnu
- vous aurez reconnu
- ils/elles auront reconnu
Conditionalis I
- ik zou terugvinden
- jij zou terugvinden
- hij/zij/het zou terugvinden
- wij zouden terugvinden
- jullie zouden terugvinden
- zij zouden terugvinden
Conditionnel présent
- je reconnaîtrais
- tu reconnaîtrais
- il/elle reconnaîtrait
- nous reconnaîtrions
- vous reconnaîtriez
- ils/elles reconnaîtraient
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggevonden
- jij zou hebben teruggevonden
- hij/zij/het zou hebben teruggevonden
- wij zouden hebben teruggevonden
- jullie zouden hebben teruggevonden
- zij zouden hebben teruggevonden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais reconnu
- tu aurais reconnu
- il/elle aurait reconnu
- nous aurions reconnu
- vous auriez reconnu
- ils/elles auraient reconnu
Imperatief
- jij vind terug
- jullie vindt terug
Impératif
- tu reconnais
- vous reconnaissez