Vervoeging van thuiswerken

Onbepaalde wijs (infinitief): thuiswerken

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik werk thuis
    • jij werkt thuis
    • hij/zij/het werkt thuis
    • wij werken thuis
    • jullie werken thuis
    • zij werken thuis
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik werkte thuis
    • jij werkte thuis
    • hij/zij/het werkte thuis
    • wij werkten thuis
    • jullie werkten thuis
    • zij werkten thuis
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb thuisgewerkt
    • jij hebt thuisgewerkt
    • hij/zij/het heeft thuisgewerkt
    • wij hebben thuisgewerkt
    • jullie hebben thuisgewerkt
    • zij hebben thuisgewerkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had thuisgewerkt
    • jij had thuisgewerkt
    • hij/zij/het had thuisgewerkt
    • wij hadden thuisgewerkt
    • jullie hadden thuisgewerkt
    • zij hadden thuisgewerkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal thuiswerken
    • jij zult thuiswerken
    • hij/zij/het zal thuiswerken
    • wij zullen thuiswerken
    • jullie zullen thuiswerken
    • zij zullen thuiswerken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal thuisgewerkt hebben
    • jij zult thuisgewerkt hebben
    • hij/zij/het zal thuisgewerkt hebben
    • wij zullen thuisgewerkt hebben
    • jullie zullen thuisgewerkt hebben
    • zij zullen thuisgewerkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou thuiswerken
    • jij zou thuiswerken
    • hij/zij/het zou thuiswerken
    • wij zouden thuiswerken
    • jullie zouden thuiswerken
    • zij zouden thuiswerken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben thuisgewerkt
    • jij zou hebben thuisgewerkt
    • hij/zij/het zou hebben thuisgewerkt
    • wij zouden hebben thuisgewerkt
    • jullie zouden hebben thuisgewerkt
    • zij zouden hebben thuisgewerkt
  • Imperatief

    • jij werk thuis
    • jullie werkt thuis