Vervoeging van ticket

Engels

Nederlands

Present

  • I ticket
  • you ticket
  • he/she/it tickets
  • we ticket
  • you ticket
  • they ticket

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bekeur
  • jij bekeurt
  • hij/zij/het bekeurt
  • wij bekeuren
  • jullie bekeuren
  • zij bekeuren

Simple past

  • I ticketed
  • you ticketed
  • he/she/it ticketed
  • we ticketed
  • you ticketed
  • they ticketed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekeurde
  • jij bekeurde
  • hij/zij/het bekeurde
  • wij bekeurden
  • jullie bekeurden
  • zij bekeurden

Present perfect

  • I have ticketed
  • you have ticketed
  • he/she/it has ticketed
  • we have ticketed
  • you have ticketed
  • they have ticketed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bekeurd
  • jij hebt bekeurd
  • hij/zij/het heeft bekeurd
  • wij hebben bekeurd
  • jullie hebben bekeurd
  • zij hebben bekeurd

Past perfect

  • I had ticketed
  • you had ticketed
  • he/she/it had ticketed
  • we had ticketed
  • you had ticketed
  • they had ticketed

Voltooid verleden tijd

  • ik had bekeurd
  • jij had bekeurd
  • hij/zij/het had bekeurd
  • wij hadden bekeurd
  • jullie hadden bekeurd
  • zij hadden bekeurd

Future

  • I will ticket
  • you will ticket
  • he/she/it will ticket
  • we will ticket
  • you will ticket
  • they will ticket

Toekomende tijd I

  • ik zal bekeuren
  • jij zult bekeuren
  • hij/zij/het zal bekeuren
  • wij zullen bekeuren
  • jullie zullen bekeuren
  • zij zullen bekeuren

Future perfect

  • I will have ticketed
  • you will have ticketed
  • he/she/it will have ticketed
  • we will have ticketed
  • you will have ticketed
  • they will have ticketed

Toekomende tijd II

  • ik zal bekeurd hebben
  • jij zult bekeurd hebben
  • hij/zij/het zal bekeurd hebben
  • wij zullen bekeurd hebben
  • jullie zullen bekeurd hebben
  • zij zullen bekeurd hebben

Conditional present

  • I would ticket
  • you would ticket
  • he/she/it would ticket
  • we would ticket
  • you would ticket
  • they would ticket

Conditionalis I

  • ik zou bekeuren
  • jij zou bekeuren
  • hij/zij/het zou bekeuren
  • wij zouden bekeuren
  • jullie zouden bekeuren
  • zij zouden bekeuren

Conditional perfect

  • I would have ticketed
  • you would have ticketed
  • he/she/it would have ticketed
  • we would have ticketed
  • you would have ticketed
  • they would have ticketed

Conditionalis II

  • ik zou hebben bekeurd
  • jij zou hebben bekeurd
  • hij/zij/het zou hebben bekeurd
  • wij zouden hebben bekeurd
  • jullie zouden hebben bekeurd
  • zij zouden hebben bekeurd

Imperative

  • you ticket
  • you ticket

Imperatief

  • jij bekeur
  • jullie bekeurt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van ticket