Vervoeging van tjilpen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het tjilpt
  • zij tjilpen

Indicativo presente

  • él/ella pía
  • ellos/ellas pían

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het tjilpte
  • zij tjilpten

Indefinido

  • él/ella pió
  • ellos/ellas piaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft getjilpt
  • zij hebben getjilpt

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha piado
  • ellos/ellas han piado

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had getjilpt
  • zij hadden getjilpt

Pluscuamperfecto

  • él/ella había piado
  • ellos/ellas habían piado

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal tjilpen
  • zij zult tjilpen

Futuro I

  • él/ella piará
  • ellos/ellas piarán

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal getjilpt hebben
  • zij zult getjilpt hebben

Futuro perfecto

  • él/ella habrá piado
  • ellos/ellas habrán piado

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal tjilpen
  • zij zullen tjilpen

Condicional

  • él/ella piaría
  • ellos/ellas piarían

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben getjilpt
  • zij zullen hebben getjilpt

Condicional perfecto

  • él/ella habría piado
  • ellos/ellas habrían piado

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van tjilpen