Vervoeging van toespitsen
Onbepaalde wijs (infinitief): toespitsen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spits toe
- jij spitst toe
- hij/zij/het spitst toe
- wij spitsen toe
- jullie spitsen toe
- zij spitsen toe
Présent
- j'avive
- tu avives
- il/elle avive
- nous avivons
- vous avivez
- ils/elles avivent
Onvoltooid verleden tijd
- ik spitste toe
- jij spitste toe
- hij/zij/het spitste toe
- wij spitsten toe
- jullie spitsten toe
- zij spitsten toe
Indicatif imparfait
- j'avivais
- tu avivais
- il/elle avivait
- nous avivions
- vous aviviez
- ils/elles avivaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegespitst
- jij hebt toegespitst
- hij/zij/het heeft toegespitst
- wij hebben toegespitst
- jullie hebben toegespitst
- zij hebben toegespitst
Indicatif passé composé
- j'ai avivé
- tu as avivé
- il/elle a avivé
- nous avons avivé
- vous avez avivé
- ils/elles ont avivé
Voltooid verleden tijd
- ik had toegespitst
- jij had toegespitst
- hij/zij/het had toegespitst
- wij hadden toegespitst
- jullie hadden toegespitst
- zij hadden toegespitst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais avivé
- tu avais avivé
- il/elle avait avivé
- nous avions avivé
- vous aviez avivé
- ils/elles avaient avivé
Toekomende tijd I
- ik zal toespitsen
- jij zult toespitsen
- hij/zij/het zal toespitsen
- wij zullen toespitsen
- jullie zullen toespitsen
- zij zullen toespitsen
Indicatif futur
- j'aviverai
- tu aviveras
- il/elle avivera
- nous aviverons
- vous aviverez
- ils/elles aviveront
Toekomende tijd II
- ik zal toegespitst hebben
- jij zult toegespitst hebben
- hij/zij/het zal toegespitst hebben
- wij zullen toegespitst hebben
- jullie zullen toegespitst hebben
- zij zullen toegespitst hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai avivé
- tu auras avivé
- il/elle aura avivé
- nous aurons avivé
- vous aurez avivé
- ils/elles auront avivé
Conditionalis I
- ik zou toespitsen
- jij zou toespitsen
- hij/zij/het zou toespitsen
- wij zouden toespitsen
- jullie zouden toespitsen
- zij zouden toespitsen
Conditionnel présent
- j'aviverais
- tu aviverais
- il/elle aviverait
- nous aviverions
- vous aviveriez
- ils/elles aviveraient
Conditionalis II
- ik zou hebben toegespitst
- jij zou hebben toegespitst
- hij/zij/het zou hebben toegespitst
- wij zouden hebben toegespitst
- jullie zouden hebben toegespitst
- zij zouden hebben toegespitst
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais avivé
- tu aurais avivé
- il/elle aurait avivé
- nous aurions avivé
- vous auriez avivé
- ils/elles auraient avivé
Imperatief
- jij spits toe
- jullie spitst toe
Impératif
- tu avive
- vous avivez