Vervoeging van toetakelen
Onbepaalde wijs (infinitief): toetakelen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik takel toe
- jij takelt toe
- hij/zij/het takelt toe
- wij takelen toe
- jullie takelen toe
- zij takelen toe
Präsens Indikativ
- ich schade
- du schadest
- er/sie/es schadet
- wir schaden
- ihr schadet
- sie schaden
Onvoltooid verleden tijd
- ik takelde toe
- jij takelde toe
- hij/zij/het takelde toe
- wij takelden toe
- jullie takelden toe
- zij takelden toe
Präteritum Indikativ
- ich schadete
- du schadetest
- er/sie/es schadete
- wir schadeten
- ihr schadetet
- sie schadeten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegetakeld
- jij hebt toegetakeld
- hij/zij/het heeft toegetakeld
- wij hebben toegetakeld
- jullie hebben toegetakeld
- zij hebben toegetakeld
Perfekt Indikativ
- ich habe geschadet
- du hast geschadet
- er/sie/es hat geschadet
- wir haben geschadet
- ihr habt geschadet
- sie haben geschadet
Voltooid verleden tijd
- ik had toegetakeld
- jij had toegetakeld
- hij/zij/het had toegetakeld
- wij hadden toegetakeld
- jullie hadden toegetakeld
- zij hadden toegetakeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschadet
- du hattest geschadet
- er/sie/es hatte geschadet
- wir hatten geschadet
- ihr hattet geschadet
- sie hatten geschadet
Toekomende tijd I
- ik zal toetakelen
- jij zult toetakelen
- hij/zij/het zal toetakelen
- wij zullen toetakelen
- jullie zullen toetakelen
- zij zullen toetakelen
Futur I Indikativ
- ich werde schaden
- du wirst schaden
- er/sie/es wird schaden
- wir werden schaden
- ihr werdet schaden
- sie werden schaden
Toekomende tijd II
- ik zal toegetakeld hebben
- jij zult toegetakeld hebben
- hij/zij/het zal toegetakeld hebben
- wij zullen toegetakeld hebben
- jullie zullen toegetakeld hebben
- zij zullen toegetakeld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geschadet haben
- du wirst geschadet haben
- er/sie/es wird geschadet haben
- wir werden geschadet haben
- ihr werdet geschadet haben
- sie werden geschadet haben
Conditionalis I
- ik zou toetakelen
- jij zou toetakelen
- hij/zij/het zou toetakelen
- wij zouden toetakelen
- jullie zouden toetakelen
- zij zouden toetakelen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schaden
- du würdest schaden
- er/sie/es würde schaden
- wir würden schaden
- ihr würdet schaden
- sie würden schaden
Conditionalis II
- ik zou hebben toegetakeld
- jij zou hebben toegetakeld
- hij/zij/het zou hebben toegetakeld
- wij zouden hebben toegetakeld
- jullie zouden hebben toegetakeld
- zij zouden hebben toegetakeld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschadet haben
- du würdest geschadet haben
- er/sie/es würde geschadet haben
- wir würden geschadet haben
- ihr würdet geschadet haben
- sie würden geschadet haben
Imperatief
- jij takel toe
- jullie takelt toe
Imperativ
- du schade
- ihr schadet