Vervoeging van toeven

Vertaling: rester

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik toef
  • jij toeft
  • hij/zij/het toeft
  • wij toeven
  • jullie toeven
  • zij toeven

Présent

  • je reste
  • tu restes
  • il/elle reste
  • nous restons
  • vous restez
  • ils/elles restent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik toefde
  • jij toefde
  • hij/zij/het toefde
  • wij toefden
  • jullie toefden
  • zij toefden

Indicatif imparfait

  • je restais
  • tu restais
  • il/elle restait
  • nous restions
  • vous restiez
  • ils/elles restaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getoefd
  • jij hebt getoefd
  • hij/zij/het heeft getoefd
  • wij hebben getoefd
  • jullie hebben getoefd
  • zij hebben getoefd

Indicatif passé composé

  • je suis resté(e)
  • tu es resté(e)
  • il/elle est resté(e)
  • nous sommes resté(e)s
  • vous êtes resté(e)(s)
  • ils/elles sont resté(e)s

Voltooid verleden tijd

  • ik had getoefd
  • jij had getoefd
  • hij/zij/het had getoefd
  • wij hadden getoefd
  • jullie hadden getoefd
  • zij hadden getoefd

Indicatif plus-que-parfait

  • je étais resté(e)
  • tu étais resté(e)
  • il/elle était resté(e)
  • nous étions resté(e)s
  • vous étiez resté(e)(s)
  • ils/elles étaient resté(e)s

Toekomende tijd I

  • ik zal toeven
  • jij zult toeven
  • hij/zij/het zal toeven
  • wij zullen toeven
  • jullie zullen toeven
  • zij zullen toeven

Indicatif futur

  • je resterai
  • tu resteras
  • il/elle restera
  • nous resterons
  • vous resterez
  • ils/elles resteront

Toekomende tijd II

  • ik zal getoefd hebben
  • jij zult getoefd hebben
  • hij/zij/het zal getoefd hebben
  • wij zullen getoefd hebben
  • jullie zullen getoefd hebben
  • zij zullen getoefd hebben

Indicatif futur antérieur

  • je serai resté(e)
  • tu seras resté(e)
  • il/elle sera resté(e)
  • nous serons resté(e)s
  • vous serez resté(e)(s)
  • ils/elles seront resté(e)s

Conditionalis I

  • ik zou toeven
  • jij zou toeven
  • hij/zij/het zou toeven
  • wij zouden toeven
  • jullie zouden toeven
  • zij zouden toeven

Conditionnel présent

  • je resterais
  • tu resterais
  • il/elle resterait
  • nous resterions
  • vous resteriez
  • ils/elles resteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben getoefd
  • jij zou hebben getoefd
  • hij/zij/het zou hebben getoefd
  • wij zouden hebben getoefd
  • jullie zouden hebben getoefd
  • zij zouden hebben getoefd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • je serais resté(e)
  • tu serais resté(e)
  • il/elle serait resté(e)
  • nous serions resté(e)s
  • vous seriez resté(e)(s)
  • ils/elles seraient resté(e)s

Imperatief

  • jij toef
  • jullie toeft

Impératif

  • tu reste
  • vous restez