Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it torments
  • they torment

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het teistert
  • zij teisteren

Simple past

  • he/she/it tormented
  • they tormented

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het teisterde
  • zij teisterden

Present perfect

  • he/she/it has tormented
  • they have tormented

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geteisterd
  • zij hebben geteisterd

Past perfect

  • he/she/it had tormented
  • they had tormented

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geteisterd
  • zij hadden geteisterd

Future

  • he/she/it will torment
  • they will torment

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal teisteren
  • zij zult teisteren

Future perfect

  • he/she/it will have tormented
  • they will have tormented

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geteisterd hebben
  • zij zult geteisterd hebben

Conditional present

  • he/she/it would torment
  • they would torment

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal teisteren
  • zij zullen teisteren

Conditional perfect

  • he/she/it would have tormented
  • they would have tormented

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geteisterd
  • zij zullen hebben geteisterd

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van torment