Vervoeging van trade
Onbepaalde wijs (infinitief): to trade
Engels
Nederlands
Present
- I trade
- you trade
- he/she/it trades
- we trade
- you trade
- they trade
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wissel in
- jij wisselt in
- hij/zij/het wisselt in
- wij wisselen in
- jullie wisselen in
- zij wisselen in
Simple past
- I traded
- you traded
- he/she/it traded
- we traded
- you traded
- they traded
Onvoltooid verleden tijd
- ik wisselde in
- jij wisselde in
- hij/zij/het wisselde in
- wij wisselden in
- jullie wisselden in
- zij wisselden in
Present perfect
- I have traded
- you have traded
- he/she/it has traded
- we have traded
- you have traded
- they have traded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingewisseld
- jij hebt ingewisseld
- hij/zij/het heeft ingewisseld
- wij hebben ingewisseld
- jullie hebben ingewisseld
- zij hebben ingewisseld
Past perfect
- I had traded
- you had traded
- he/she/it had traded
- we had traded
- you had traded
- they had traded
Voltooid verleden tijd
- ik had ingewisseld
- jij had ingewisseld
- hij/zij/het had ingewisseld
- wij hadden ingewisseld
- jullie hadden ingewisseld
- zij hadden ingewisseld
Future
- I will trade
- you will trade
- he/she/it will trade
- we will trade
- you will trade
- they will trade
Toekomende tijd I
- ik zal inwisselen
- jij zult inwisselen
- hij/zij/het zal inwisselen
- wij zullen inwisselen
- jullie zullen inwisselen
- zij zullen inwisselen
Future perfect
- I will have traded
- you will have traded
- he/she/it will have traded
- we will have traded
- you will have traded
- they will have traded
Toekomende tijd II
- ik zal ingewisseld hebben
- jij zult ingewisseld hebben
- hij/zij/het zal ingewisseld hebben
- wij zullen ingewisseld hebben
- jullie zullen ingewisseld hebben
- zij zullen ingewisseld hebben
Conditional present
- I would trade
- you would trade
- he/she/it would trade
- we would trade
- you would trade
- they would trade
Conditionalis I
- ik zou inwisselen
- jij zou inwisselen
- hij/zij/het zou inwisselen
- wij zouden inwisselen
- jullie zouden inwisselen
- zij zouden inwisselen
Conditional perfect
- I would have traded
- you would have traded
- he/she/it would have traded
- we would have traded
- you would have traded
- they would have traded
Conditionalis II
- ik zou hebben ingewisseld
- jij zou hebben ingewisseld
- hij/zij/het zou hebben ingewisseld
- wij zouden hebben ingewisseld
- jullie zouden hebben ingewisseld
- zij zouden hebben ingewisseld
Imperative
- you trade
- you trade
Imperatief
- jij wissel in
- jullie wisselt in