Vervoeging van trekken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik trek
- jij trekt
- hij/zij/het trekt
- wij trekken
- jullie trekken
- zij trekken
Present
- I photograph
- you photograph
- he/she/it photographs
- we photograph
- you photograph
- they photograph
Onvoltooid verleden tijd
- ik trok
- jij trok
- hij/zij/het trok
- wij trokken
- jullie trokken
- zij trokken
Simple past
- I photographed
- you photographed
- he/she/it photographed
- we photographed
- you photographed
- they photographed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getrokken
- jij hebt getrokken
- hij/zij/het heeft getrokken
- wij hebben getrokken
- jullie hebben getrokken
- zij hebben getrokken
Present perfect
- I have photographed
- you have photographed
- he/she/it has photographed
- we have photographed
- you have photographed
- they have photographed
Voltooid verleden tijd
- ik had getrokken
- jij had getrokken
- hij/zij/het had getrokken
- wij hadden getrokken
- jullie hadden getrokken
- zij hadden getrokken
Past perfect
- I had photographed
- you had photographed
- he/she/it had photographed
- we had photographed
- you had photographed
- they had photographed
Toekomende tijd I
- ik zal trekken
- jij zult trekken
- hij/zij/het zal trekken
- wij zullen trekken
- jullie zullen trekken
- zij zullen trekken
Future
- I will photograph
- you will photograph
- he/she/it will photograph
- we will photograph
- you will photograph
- they will photograph
Toekomende tijd II
- ik zal getrokken hebben
- jij zult getrokken hebben
- hij/zij/het zal getrokken hebben
- wij zullen getrokken hebben
- jullie zullen getrokken hebben
- zij zullen getrokken hebben
Future perfect
- I will have photographed
- you will have photographed
- he/she/it will have photographed
- we will have photographed
- you will have photographed
- they will have photographed
Conditionalis I
- ik zou trekken
- jij zou trekken
- hij/zij/het zou trekken
- wij zouden trekken
- jullie zouden trekken
- zij zouden trekken
Conditional present
- I would photograph
- you would photograph
- he/she/it would photograph
- we would photograph
- you would photograph
- they would photograph
Conditionalis II
- ik zou hebben getrokken
- jij zou hebben getrokken
- hij/zij/het zou hebben getrokken
- wij zouden hebben getrokken
- jullie zouden hebben getrokken
- zij zouden hebben getrokken
Conditional perfect
- I would have photographed
- you would have photographed
- he/she/it would have photographed
- we would have photographed
- you would have photographed
- they would have photographed
Imperatief
- jij trek
- jullie trekt
Imperative
- you photograph
- you photograph