Vervoeging van trekken

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek
  • jij trekt
  • hij/zij/het trekt
  • wij trekken
  • jullie trekken
  • zij trekken

Présent

  • j'attire
  • tu attires
  • il/elle attire
  • nous attirons
  • vous attirez
  • ils/elles attirent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok
  • jij trok
  • hij/zij/het trok
  • wij trokken
  • jullie trokken
  • zij trokken

Indicatif imparfait

  • j'attirais
  • tu attirais
  • il/elle attirait
  • nous attirions
  • vous attiriez
  • ils/elles attiraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getrokken
  • jij hebt getrokken
  • hij/zij/het heeft getrokken
  • wij hebben getrokken
  • jullie hebben getrokken
  • zij hebben getrokken

Indicatif passé composé

  • j'ai attiré
  • tu as attiré
  • il/elle a attiré
  • nous avons attiré
  • vous avez attiré
  • ils/elles ont attiré

Voltooid verleden tijd

  • ik had getrokken
  • jij had getrokken
  • hij/zij/het had getrokken
  • wij hadden getrokken
  • jullie hadden getrokken
  • zij hadden getrokken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais attiré
  • tu avais attiré
  • il/elle avait attiré
  • nous avions attiré
  • vous aviez attiré
  • ils/elles avaient attiré

Toekomende tijd I

  • ik zal trekken
  • jij zult trekken
  • hij/zij/het zal trekken
  • wij zullen trekken
  • jullie zullen trekken
  • zij zullen trekken

Indicatif futur

  • j'attirerai
  • tu attireras
  • il/elle attirera
  • nous attirerons
  • vous attirerez
  • ils/elles attireront

Toekomende tijd II

  • ik zal getrokken hebben
  • jij zult getrokken hebben
  • hij/zij/het zal getrokken hebben
  • wij zullen getrokken hebben
  • jullie zullen getrokken hebben
  • zij zullen getrokken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai attiré
  • tu auras attiré
  • il/elle aura attiré
  • nous aurons attiré
  • vous aurez attiré
  • ils/elles auront attiré

Conditionalis I

  • ik zou trekken
  • jij zou trekken
  • hij/zij/het zou trekken
  • wij zouden trekken
  • jullie zouden trekken
  • zij zouden trekken

Conditionnel présent

  • j'attirerais
  • tu attirerais
  • il/elle attirerait
  • nous attirerions
  • vous attireriez
  • ils/elles attireraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben getrokken
  • jij zou hebben getrokken
  • hij/zij/het zou hebben getrokken
  • wij zouden hebben getrokken
  • jullie zouden hebben getrokken
  • zij zouden hebben getrokken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais attiré
  • tu aurais attiré
  • il/elle aurait attiré
  • nous aurions attiré
  • vous auriez attiré
  • ils/elles auraient attiré

Imperatief

  • jij trek
  • jullie trekt

Impératif

  • tu attire
  • vous attirez

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van trekken