Vervoeging van uitbalanceren

Onbepaalde wijs (infinitief): uitbalanceren

Vertaling: to bethink

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik balanceer uit
  • jij balanceert uit
  • hij/zij/het balanceert uit
  • wij balanceren uit
  • jullie balanceren uit
  • zij balanceren uit

Present

  • I bethink
  • you bethink
  • he/she/it bethinks
  • we bethink
  • you bethink
  • they bethink

Onvoltooid verleden tijd

  • ik balanceerde uit
  • jij balanceerde uit
  • hij/zij/het balanceerde uit
  • wij balanceerden uit
  • jullie balanceerden uit
  • zij balanceerden uit

Simple past

  • I bethought
  • you bethought
  • he/she/it bethought
  • we bethought
  • you bethought
  • they bethought

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgebalanceerd
  • jij hebt uitgebalanceerd
  • hij/zij/het heeft uitgebalanceerd
  • wij hebben uitgebalanceerd
  • jullie hebben uitgebalanceerd
  • zij hebben uitgebalanceerd

Present perfect

  • I have bethought
  • you have bethought
  • he/she/it has bethought
  • we have bethought
  • you have bethought
  • they have bethought

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgebalanceerd
  • jij had uitgebalanceerd
  • hij/zij/het had uitgebalanceerd
  • wij hadden uitgebalanceerd
  • jullie hadden uitgebalanceerd
  • zij hadden uitgebalanceerd

Past perfect

  • I had bethought
  • you had bethought
  • he/she/it had bethought
  • we had bethought
  • you had bethought
  • they had bethought

Toekomende tijd I

  • ik zal uitbalanceren
  • jij zult uitbalanceren
  • hij/zij/het zal uitbalanceren
  • wij zullen uitbalanceren
  • jullie zullen uitbalanceren
  • zij zullen uitbalanceren

Future

  • I will bethink
  • you will bethink
  • he/she/it will bethink
  • we will bethink
  • you will bethink
  • they will bethink

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgebalanceerd hebben
  • jij zult uitgebalanceerd hebben
  • hij/zij/het zal uitgebalanceerd hebben
  • wij zullen uitgebalanceerd hebben
  • jullie zullen uitgebalanceerd hebben
  • zij zullen uitgebalanceerd hebben

Future perfect

  • I will have bethought
  • you will have bethought
  • he/she/it will have bethought
  • we will have bethought
  • you will have bethought
  • they will have bethought

Conditionalis I

  • ik zou uitbalanceren
  • jij zou uitbalanceren
  • hij/zij/het zou uitbalanceren
  • wij zouden uitbalanceren
  • jullie zouden uitbalanceren
  • zij zouden uitbalanceren

Conditional present

  • I would bethink
  • you would bethink
  • he/she/it would bethink
  • we would bethink
  • you would bethink
  • they would bethink

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgebalanceerd
  • jij zou hebben uitgebalanceerd
  • hij/zij/het zou hebben uitgebalanceerd
  • wij zouden hebben uitgebalanceerd
  • jullie zouden hebben uitgebalanceerd
  • zij zouden hebben uitgebalanceerd

Conditional perfect

  • I would have bethought
  • you would have bethought
  • he/she/it would have bethought
  • we would have bethought
  • you would have bethought
  • they would have bethought

Imperatief

  • jij balanceer uit
  • jullie balanceert uit

Imperative

  • you bethink
  • you bethink

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitbalanceren