Vervoeging van uitbroeden
Onbepaalde wijs (infinitief): uitbroeden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik broed uit
- jij broedt uit
- hij/zij/het broedt uit
- wij broeden uit
- jullie broeden uit
- zij broeden uit
Present
- I incubate
- you incubate
- he/she/it incubates
- we incubate
- you incubate
- they incubate
Onvoltooid verleden tijd
- ik broedde uit
- jij broedde uit
- hij/zij/het broedde uit
- wij broedden uit
- jullie broedden uit
- zij broedden uit
Simple past
- I incubated
- you incubated
- he/she/it incubated
- we incubated
- you incubated
- they incubated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgebroed
- jij hebt uitgebroed
- hij/zij/het heeft uitgebroed
- wij hebben uitgebroed
- jullie hebben uitgebroed
- zij hebben uitgebroed
Present perfect
- I have incubated
- you have incubated
- he/she/it has incubated
- we have incubated
- you have incubated
- they have incubated
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgebroed
- jij had uitgebroed
- hij/zij/het had uitgebroed
- wij hadden uitgebroed
- jullie hadden uitgebroed
- zij hadden uitgebroed
Past perfect
- I had incubated
- you had incubated
- he/she/it had incubated
- we had incubated
- you had incubated
- they had incubated
Toekomende tijd I
- ik zal uitbroeden
- jij zult uitbroeden
- hij/zij/het zal uitbroeden
- wij zullen uitbroeden
- jullie zullen uitbroeden
- zij zullen uitbroeden
Future
- I will incubate
- you will incubate
- he/she/it will incubate
- we will incubate
- you will incubate
- they will incubate
Toekomende tijd II
- ik zal uitgebroed hebben
- jij zult uitgebroed hebben
- hij/zij/het zal uitgebroed hebben
- wij zullen uitgebroed hebben
- jullie zullen uitgebroed hebben
- zij zullen uitgebroed hebben
Future perfect
- I will have incubated
- you will have incubated
- he/she/it will have incubated
- we will have incubated
- you will have incubated
- they will have incubated
Conditionalis I
- ik zou uitbroeden
- jij zou uitbroeden
- hij/zij/het zou uitbroeden
- wij zouden uitbroeden
- jullie zouden uitbroeden
- zij zouden uitbroeden
Conditional present
- I would incubate
- you would incubate
- he/she/it would incubate
- we would incubate
- you would incubate
- they would incubate
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgebroed
- jij zou hebben uitgebroed
- hij/zij/het zou hebben uitgebroed
- wij zouden hebben uitgebroed
- jullie zouden hebben uitgebroed
- zij zouden hebben uitgebroed
Conditional perfect
- I would have incubated
- you would have incubated
- he/she/it would have incubated
- we would have incubated
- you would have incubated
- they would have incubated
Imperatief
- jij broed uit
- jullie broedt uit
Imperative
- you incubate
- you incubate